ma di wo do vr za zo
1
 
2
 
3
 
4
 
5
 
6
 
7
 
8
 
9
 
10
 
11
 
12
 
13
 
14
 
15
 
16
 
17
 
18
 
19
 
20
 
21
 
22
 
23
 
24
 
25
 
26
 
27
 
28
 
29
 
30
 
31
 
 
 
 
 

‘In dit stuk ontmoeten verschillende werelden elkaar’

een interview met Benjamin Vandewalle & HYOID

Interview
14.09.21

Lees meer over Journal d’un usager de l’espace in dit interview met Benjamin Vandewalle en de twee HYOID-leden Fabienne Seveillac & Andreas Halling.

Benjamin Vandewalle maakte al verscheidene voorstellingen en installaties waarin hij de zintuigen van het publiek op nieuwe manieren wil stimuleren. Dat gaat ook op voor Journal d'un usager de l'espace, waarin het accent op het auditieve ligt. Twee zangers van het hedendaagse ensemble HYOID bewegen zingend en dansend door het theatergebouw en nemen het publiek met hen mee, van de drempel bij de deuren, door de foyer, het auditorium in. Tijdens hun laatste repetitiedagen praten Vandewalle en de twee leden van HYOID, Fabienne Seeillac & Andreas Halling, over de weg die ze met dit stuk hebben afgelegd.

Journal d’un usager de l’espace is gebaseerd op het boek Espèces d’espaces van de Franse auteur George Perec. Waarom beslisten jullie rond dit boek te werken?

BENJAMIN VANDEWALLE: Dit stuk heeft een lange geschiedenis: Fabienne en Andreas vroegen me aanvankelijk om samen met hen een stuk te creëren gebaseerd op de Indianerlieder van Karlheinz Stockhausen. Maar om uiteenlopende redenen hebben we uiteindelijk toch niet met die muzikale gedichten gewerkt. Een ervan was dat we niet de toelating hadden om iets aan de dramaturgie van het stuk te veranderen of te updaten als we het zouden opvoeren.

FABIENNE SEVEILLAC: Stockhausen had twee weduwen. Een van hen was voor het project te vinden en de ander was tegen. Dat riep interessante vragen op over de orthodoxe adaptatie van oudere hedendaagse muziek. Tegelijk, ook al is de muziek fantastisch, was het een verhulde zegen. Indianerlieder is gebaseerd op native Amerikaanse gedichten en is een schaamteloos voorbeeld van culturele appropriatie. De manier waarop het in de jaren zeventig werd gebracht was toen al niet erg subtiel en valt vandaag nog minder makkelijk te verdedigen.

In andere woorden: jullie moesten een nieuw vertrekpunt vinden voor het stuk? 

FS: Inderdaad. Ik suggereerde Espèces d’espaces van George Perec. Dat vind ik een fantastisch boek! Je kunt er niet echt de vinger op leggen of het nu een roman is of een essay - je kunt het niet in één bepaald genre onderbrengen. Voor zover ik weet, is het nog maar één keer geadapteerd, als muziekstuk. Dat is eigenlijk te gek voor woorden, want veel mensen, vooral binnen de beeldende kunsten en de architectuur, vinden het een meesterwerk. Er zijn veel mensen die je kunnen vertellen dat het boek invloed heeft gehad op hun werk.

BV: Met het Stockhausen-voorstel was er al het idee om te werken met een geluidschoreografie of met het plaatsen van geluid in de ruimte. In die zin leek Espèces d’espaces een goede nieuwe leidraad.

Perec staat bekend om zijn speelse en creatieve benadering van de taal. Weerspiegelt zich dat ook in de compositie van de muziek en de choreografie?

BV: Niet zozeer. We hebben ook niet zoveel tekst van het boek gebruikt. Perec was vooral een inspiratiebron voor onze benadering van de ruimte: op een heel banale en ‘alledaagse’ manier naar ruimte kijken, maar wel met enkele radicale wijzigingen in perceptie.
De dramaturgie van het boek speelde ook een belangrijke rol in de structuur van ons stuk. Perec begint zijn boek met bespiegelingen over de persoonlijke ruimte, de privéruimte en de kleine ruimte. Dan waaiert hij uit naar de stad, de wereld, tot het een abstracte ruimte op zichzelf wordt. In Journal doen wij het omgekeerde: op de een of andere manier beginnen we met de stad, dan zoomen we in op de foyer, en we eindigen in de meer private, intieme ruimte van de theaterzaal. Tegelijk bieden we in die theaterzaal reflecties over het concept ruimte zelf.

Zintuigen zijn erg belangrijk in jouw werk, Benjamin. Je speelde bijvoorbeeld al met visuele perceptie in Studio Cité of Birdwatching 4x4. Je daagde het oor van het publiek uit met Hear, en af en toe mogen we een immersieve auditieve ervaring van je verwachten. Kunnen we Journal als een volgende stap in die exploratie van de zintuigen zien?

BV: Ja, het is zeker een voortzetting van een concept dat al in Hear zat, wat ook een geluidschoreografie was. Nu is bovendien het woord ‘geluidssculptuur’ aanwezig: hoe installeer je een sculptuur die leeft en gesculpteerd is uit geluid en bewegende lichamen? Ik raak meer en meer gefascineerd door geluid en gehoor, terwijl ik als choreograaf en danser vooral bezig was met het visuele.
Wat me interesseert, is hoe ik mijn kennis van het lichaam in nieuwe vormen kan gebruiken. Hoe kan mijn lichaam, dat getraind is in dans en ook wat in ballet, zijn manier van denken of het aanpakken van problemen transponeren naar andere disciplines?
In de lessen die ik aan de Gentse kunstschool KASK gaf, heb ik vergelijkbare oefeningen gedaan: hoe benader je tekst door middel van choreografie, of hoe benader je geluid als een lichaam dat je ook kunt choreograferen?
Wat ik belangrijk vind in Journal is dat er een heel directe impact op het lichaam en de perceptie van het publiek is. Ik wil de toeschouwer verschillende formats van participatie in de theaterervaring aanbieden.

Fabienne, jij hebt de Finse componist Maija Hynninen gevraagd om muziek te schrijven voor het stuk. Wat trok je naar haar werk?

FS: Inderdaad, ik leerde Maija’s werk kennen toen ik een mooi stuk van haar opnam voor de Finse radio. Maija schrijft meesterlijk voor stem en elektronica. Ze is heel beslagen in die elektro-akoestische combinatie. We waren benieuwd hoe we van het eerste, puur akoestische, deel van het stuk naar een andere dimensie konden gaan, via versterking en live-elektronica. Ze leek de juiste persoon voor dit soort onderzoek, ook omdat ze geïnteresseerd is in de exploratie van overlappende disciplines. Veel van het materiaal dat zij in haar compositie heeft gebruikt, komt voort uit de dans- en geluidsimprovisaties die we met Benjamin hebben gedaan.

HYOID werkt geregeld samen met performancekunstenaars zoals Myriam Van Imschoot of Ula Sickle. Delen jullie dezelfde fascinatie voor perceptie als Benjamin?

AH: Perceptie staat bij ons niet zo centraal als bij Benjamin, maar duikt wel tamelijk vaak in ons werk op. Wij komen uit het veld van geluid, maar onze recentste samenwerkingsverbanden waren met mensen die er echt in slagen om een verandering in perceptie teweeg te brengen. Veel kunstenaars zeggen dat ze hun publiek de dingen anders willen laten ervaren, maar naar mijn mening slagen er maar heel weinig in dat opzet. Dat intrigeert me zo aan Benjamin, maar ook aan Myriam Van Imschoot, met wie we samenwerkten voor newpolyphonies. Zij slagen er echt in om de dingen op hun kop te zetten.

FS: We proberen bij te dragen aan het openbreken van de hedendaagse klassieke muziek, die nog steeds een niche vormt. We zijn geïnteresseerd in werken met mensen die van andere disciplines komen, zoals dans of beeldende kunsten, en willen hun praktijken en modus operandi confronteren met de onze. Het muzikale aspect blijft belangrijk, we willen nog altijd stukken creëren die muzikaal relevant zijn, maar we willen op een andere manier contact maken met het publiek. Vaak, wanneer je een meester-componist aan boord heb voor een grootschalig stuk, zijn de partituren te complex om te memoriseren - tenminste in de korte tijd die wij hebben, en memoriseren is cruciaal voor een meer directe communicatie met het publiek. Ons doel is een immersieve soundscape op te bouwen waarmee je als toeschouwer aansluiting vindt zonder daarom een aficionado van hedendaagse klassieke muziek te hoeven zijn.

Door de samenwerking met een choreograaf verander je van musici in uitvoerders. Hoe is het voor jullie om te rollen en te draaien tijdens het zingen?

FS: Het is nogal intens. Er bestaat altijd een risico dat we de controle verliezen over onze lichamen en stemmen. In deze combinatie van zingen en bewegen moeten we het idee van virtuositeit loslaten. We tonen hier eigenlijk meer kwetsbaarheid, omdat onze lichamen meer beperkingen hebben dan die van dansers.

AH: Maar het is ook precies waar we naar op zoek zijn. We willen deel uitmaken van creaties, van het hele proces, en niet alleen maar een partituur uitvoeren. We hadden het allebei wat gehad met de standaard klassiekemuziekvoorstelling: je komt op in zwarte kleren en staat achter een muziekstandaard. Je hebt weinig contact met het publiek en voelt je niet erg verbonden met de muziek zelf. De repetitieperiodes zijn kort en vaak speel je maar één of twee concerten. Je hebt niet de tijd om je er echt in te verdiepen.

BV: De samenwerking gaat inderdaad verder dan alleen maar trans-disciplinariteit en praktijkuitwisseling. Er is ook een uitwisseling in de politiek van het werk: hoe pak je je werk aan? Toen ik zei dat we twee maanden zouden werken, leek mij dat erg kort, maar voor Fabienne en Andreas leek dat al behoorlijk luxueus. De creatie van dit stuk is een ontmoeting tussen twee verschillende manieren van werken.

Wat heb je van elkaar geleerd in de confrontatie van deze werkmethodologie?

AH: Er zijn de meer concrete dingen die we hebben geleerd, zoals de Laban-kubustechniek van William Forsythe. Op een abstractere schaal gaat het over hoe je met jezelf omgaat, omdat repetitietijd compleet anders is in de dans dan in de muziek. Muziekrepetities nemen twee keer per dag drie uur in beslag. Bij Benjamin is de structuur compleet anders, een repetitie duurt een hele dag. Je moet leren hoe je daarmee omgaat en je op een andere manier van je energie ontdoen. Dat kan eerlijk gezegd erg moeilijk zijn: je moet jezelf fysiek en mentaal anders voorbereiden. Veel van de dingen die we in de loop van het proces hebben geleerd, kunnen we meenemen naar meer traditionele manieren van muziek presenteren.

FS: Sommige praktijken in het stuk voelen erg atletisch aan voor ons. Misschien lijkt het van buitenaf niet zo, maar ik heb momenteel vrij veel pijn. (lacht) Ik realiseerde me dat wanneer je muzikant wordt, je op een bepaalde manier naar je lichaam leert te luisteren. Je probeert van spanningen af te raken en wanneer je pijn voelt, doe je iets verkeerd of word je ziek. Voor dit stuk is het moeilijk om zingen te combineren met het fysieke werk zonder extra spanning toe te voegen. Ik was daar tijdens de repetities nogal gevoelig voor, omdat bepaalde bewegingen pijn deden. Ik moet de grens vinden waarop de pijn draaglijk is en geen veeg teken of iets waar ik naar moet luisteren.   

BV: Voor mij was het interessant en verfrissend om terug te keren naar de basis van beweging. Het is ook zo’n geschenk om met mensen te werken die je uit hun comfortzone kunt halen en kunt gidsen. Je weet dat hun lichamen de resultaten kunnen halen, en het is fantastisch om zulke wonderlijke zangers als performers te hebben, die ook nog eens bereid zijn om al te doen wat je maar vraagt: over de vloer rollen, schommelen, ronddraaien. Die bereidheid van mensen die zo getalenteerd zijn in één ding, om naar iets te schakelen wat ze nog niet beheersen, is ronduit geweldig.

FS: Wij hebben ook geluk. Wij hebben geen dans- of andere fysieke training gekregen tijdens onze opleiding. Het is geweldig dat we nu toch nog de kans krijgen om te groeien en verschillende praktijken te ontwikkelen, zelfs al liggen onze studentenjaren ver achter ons. Als we enkel en alleen in de wereld van hedendaagse muziek zouden blijven vastzitten, denk ik dat we alleen maar constant zouden zoeken naar meer complexiteit in muzikale parameters, en na een tijdje kan dat een beetje steriel aanvoelen.

BV: Al die aspecten maken Un journal tot wat het is. Het is een stuk vol tegenstellingen: buiten-binnen, akoestisch-elektronisch, dans-muziek. Verschillende werelden ontmoeten elkaar. De spanning tussen onze verschillende manieren van werken en onze achtergronden maakt én scherpt de voorstelling.