‘We repeteren niet, we verzamelen alleen brieven. En nadien begint het bal.’
Een gesprek met deufert&plischke
Wat zou jij aan de dans vertellen als je de kans kreeg om die te ontmoeten? Wat is jouw favoriete dansmove? Het artistieke duo deufert&plischke maakt een ontmoeting mogelijk in het project Letters to Dance/Just in Time. Een gesprek met deufert&plischke.
Wat zou jij aan de dans vertellen als je de kans kreeg om die te ontmoeten? Wat is jouw favoriete dansmove? Het artistieke duo deufert&plischke maakt een ontmoeting mogelijk in het project Letters to Dance/Just in Time. Het eerste deel daarvan bestaat uit workshops waarin ze de deelnemers uitnodigen om de dans een brief te schrijven. In het tweede deel komt iedereen samen voor een bal, om te dansen. Het project reist van de ene stad naar de andere, de wereld rond – van Los Angeles over Berlijn tot Tel Aviv. Deze lente landen ze in Brussel, een stad die bekend staat voor zijn dansgemeenschap.
Waar komt het idee vandaan om de dans brieven te schrijven?
Eigenlijk begon het allemaal als een dans-erfgoedproject. We hebben het idealistische idee om een persoonlijke dansgeschiedenis te schrijven en we hopen dat dit project nog zo’n 15 jaar kan doorgaan op allerlei plaatsen in de wereld. We hebben een website gemaakt waarop we dat geschiedkundige archief samenbrengen. De briefvorm hebben we gekozen omdat die mensen ertoe aanzet om allerhande argumenten te verwoorden: persoonlijke argumenten, politieke, culturele, seksuele… We hebben nooit eerder zoveel verhalen gezien over fragiele levens, frustrerende relaties en ongelukkige carrières. Dans brengt ze allemaal samen.
In een brief richt je je tot iemand aan wie je je verhaal kwijt kan. Mensen voelen zich echt gesterkt door de formule en zeggen dingen die ze ons anders nooit zouden vertellen. In Los Angeles bijvoorbeeld, hielden we een workshop in de kleine industriestad Camarillo, waar we een gemeenschap ontmoetten van de Latijns-Amerikaanse dansscène. De groep heette Teatros de las Americas en bestond uit acht 60-plussers afkomstig uit verscheidene Latijns-Amerikaanse landen. Uiteindelijk is de helft van de dansers uit de kast gekomen tijdens de workshop. Daarmee raakten we een nog steeds erg groot taboe in de Latijns-Amerikaanse traditie. Voor het eerste gaven die mensen toe dat ze dansten om zo in contact te komen met mensen van hetzelfde geslacht.
Schrijven vertraagt het denkproces en een brief heeft een intieme kwaliteit, vooral als je hem met de hand schrijft. Laat je de deelnemers daarom niet toe om computers te gebruiken?
De handgeschreven brief heeft iets unieks in de huidige digitale tijd: hij maakt de tekst fysiek, je kunt hem aan iemand afgeven. Nadat ze hun brief hebben geschreven, schenken de deelnemers hem aan de voorstelling. Ze maken als het ware iets en staan het vervolgens af. Ze creëren dus niet zomaar iets voor zichzelf, maar bieden het aan de anderen aan. Wij beschouwen dat openstellen als een artistieke actie, hoewel de deelnemers het waarschijnlijk niet zo zien.
Een van de vragen die in al jullie stukken terugkeren, peilt naar hoe we willen leven. Hoe verhouden de brieven zich tot die vraag?
Vooral in de context van dit project vragen mensen ons vaak wat dans voor ons betekent. De relatie tussen hoe we samenleven en de brieven wordt duidelijk wanneer we uitleggen hoe de workshops verlopen: we spenderen drie tot vier uur met mensen die we gewoonlijk van haar noch pluim kennen. We weten niets over hun achtergrond of hun doelstellingen. Op zo’n moment wordt dans hetgeen we met elkaar gemeen hebben, het begin- en het eindpunt. We maken een bepaald soort sociale situatie mogelijk, een moment dat we met hen delen, en waarin veel op het spel staat. Al die dingen raken verbonden met het begrip dans. We beginnen de workshop door het woord ‘dans’ op een blad te schrijven en vragen de deelnemers vervolgens welke woorden ze ermee associëren. De ene schrijft ‘plezier’ of ‘vreugde’, maar een ander schrijft misschien ‘pijn’ en ‘angst’, of ‘verlegenheid’. Die clash helpt mensen om de workshop als een spel te zien en opent het gesprek. Al snel begint iedereen zijn kleine verhalen over dans te delen.
Jullie beschrijven zulke sociale situaties soms als utopische werelden. Sommigen zouden die lichtjes naïef kunnen vinden in confrontatie met de gepolariseerde wereld van vandaag, vooral als we denken aan wat Timothy Snyder ‘de politiek van de eeuwigheid en de politiek van de onvermijdelijkheid’ noemt. Beide vormen schrappen het zeggenschap van de burger en houden hem zo passief. Dat staat in groot contrast met jullie werk, waarin het publiek expliciet geactiveerd wordt. In welke verhouding tot die politieke visies plaatsen jullie je werk?
Om bepaalde redenen heeft de dans in de sociale geschiedenis – niet in de kunstgeschiedenis – vaak de rol van een utopische plaats gekregen. In Berlijn ontmoetten we veel gemeenschappen voor wie een danssituatie een parallelle wereld vormt. Je ziet dat bijvoorbeeld heel duidelijk bij Turkse huwelijksdansen: dansen wordt er een manier om de dagelijkse strijd even te vergeten. Natuurlijk is dat tegelijk een erg problematische benadering, omdat je met dans voorbijgaat aan het mentale, of aan politieke opinie. Maar anders dan andere kunstvormen zoals schilderkunst of literatuur, heeft dans wel degelijk een gemeenschapsaspect. Op trouwfeesten hou je nu eenmaal geen schrijfmarathons of zit je niet samen een schilderij te maken. Dat soort fundamenten van de dansgemeenschap verschijnen op westerse experimentele en gevestigde podia, die er dan een politieke dimensie aan toe voegen: ze maken een aspect van dans zichtbaar dat anders verborgen blijft. Die Turkse huwelijksdansen, bijvoorbeeld, zouden normaal gezien enkel op huwelijksceremonies te beleven zijn.
Jullie vorige stukken waren kleiner en bedoeld voor een kleiner publiek. Met Letters to Dance mikken jullie op een groter publiek. Waren jullie op zoek naar manieren om dat te doen?
We weten niet of we dat bewust zo gedaan hebben. Het is eerder een deel van de ontwikkeling naar een meer participatieve aanpak die we de laatste tien jaar hebben doorgemaakt. Op een gegeven ogenblik waren we niet langer tevreden met een ‘passief’ publiek, dat enkel zit en kijkt. We begonnen uit te kijken naar een aanpak waarin het publiek beweegt en de vrijheid krijgt om wat we doen dieper te beleven. We wilden dus dat hardnekkige onderscheid tussen performers en toeschouwers verzwakken. In 2009 maakten we bijvoorbeeld Anarchiv #2: second hand met DD Dorvillier en Cecilie Ullerup Schmidt. In dat project gaven we ons choreografisch materiaal in handen van andere choreografen en op het eind reconstrueerde het publiek de hele voorstelling. Als gevolg daarvan begonnen we de toeschouwers beter te bestuderen: wie zijn ze, waar komen ze vandaan? Vooral toen we in 2010 naar Berlijn verhuisden, ondervonden we dat de dansscène daar erg beperkt is. Je komt uiteindelijk overal dezelfde mensen tegen: niet alleen in onze eigen voorstellingen, maar ook in die van andere choreografen. Dat vonden we een erg oncomfortabele gedachte, want het beperkt ook het gesprek. We vinden het geen goede manier om met een kunstvorm zoals dans om te gaan. Die lijkt immers gemaakt voor een bredere benadering, juist omdat hij geen of weinig woorden gebruikt. Al die beweringen die we sinds de jaren 60 van de vorige eeuw in de dans hebben gemaakt, zouden overgebracht moeten worden op de relatie tussen uitvoerders en publiek of het kunstwerk en de ontvangst ervan. Daarom begonnen we stilaan stukken te creëren waarin we de relatie tussen performer en toeschouwer herbekeken. We begonnen ons werk open te stellen voor gemeenschappen, voor amateurs, voor iedereen. In het begin was dat moeilijk, omdat je niet zomaar de deur kunt open zetten en hopen dat iedereen naar binnen zal komen. Dan zou er immers niemand opdagen…
Voor Letters to Dance zoeken jullie dat ruimere publiek door workshops te geven.
Ja, we zijn tegelijk kunstenaars en leraars en de laatste tien jaar hebben we veel workshops gegeven. Via die workshops kunnen we mensen bereiken vóór de eigenlijke voorstelling plaatsvindt. Voor Letters to Dance combineren we het lesgeven en het creëren heel consequent, maar voordien hadden we al stukken als Entropic Institute (2012), Emergence Room (2010) of Niemandszeit (2014) gemaakt. In elk van die voorstellingen kozen we een open structuur waarbinnen we ‘ons publiek creëerden’: we nemen contact met mensen, en we laten hen vooraf al participeren. Omdat ze nu meer weten en zich veiliger voelen, wordt hun ervaring heel anders dan wanneer ze alleen maar naar de voorstelling zouden komen kijken.
Jullie hebben het concept van het Nieuw Episch Theater ontwikkeld. Hoe past Letters to Dance/Just in Time daarin?
De term komt van Durcheinander, ons vorige stuk. ‘Durcheinander’ betekent ‘door elkaar’, zowel in de betekenis van ‘de een door de ander’ als ‘gemengd’. Het verwijst ook naar ons werk, dat eveneens behoorlijk ‘durcheinander’ is. In de voorstelling Durcheinander werkten we met tien artiesten. Met hen creëerden we een plaats die 24 uur bleef bestaan en waar mensen konden slapen en leven. En die was nogal wanordelijk. We werkten ervoor samen met Hans-Thies Lehmann en zijn partner Helena Varopoulou, allebei wat oudere theaterwetenschappers. Hun vroegen we om samen een brief te schrijven aan Bertolt Brecht. Brecht, die de notie van het episch theater in het begin van de twintigste eeuw heeft bedacht, sprak over de nood aan kleine theaters en pop-upstructuren, aan slimme uitvoerders en nieuwe vormen van timing – bijvoorbeeld stukken die heel lang duren. Hij vond dat we theaters nodig hadden als woonkamers, als universiteiten en als parlementen. Wanneer wij spreken over het Nieuw Episch Theater, dan extraheren we de principes uit die visie. Het zijn allemaal aspecten die we erg relevant vinden om aan te halen in ons werk: mogen mensen hun mening verkondigen in onze stukken? Mogen ze samenleven? Kennis uitwisselen? In Durcheinander pakten we het bijzonder intens aan. Letters to Dance past in hetzelfde denkkader, maar is meer ontspannen, opgewekt en uitnodigend.
Het is duidelijk waar de Letters to Dance in de titel naar verwijzen. Maar waarom heet het stuk ook Just in Time?
Wanneer je iets ‘just in time’ of ‘net op tijd’ doet, kom je te vroeg noch te laat. In de testfase van het stuk in Berlijn, in 2016, werkten we samen met vijf andere choreografen en hebben we in heel de stad brieven verzameld. We hadden een pop-upconstructie met een draagbare briefschrijftafel en een draagbare workshop-plek. Zo hoopten we een stukje dansgeschiedenis te pakken te krijgen van de mensen die we daar ter plaatse en op dat specifieke moment tegenkwamen. We vroegen voorbijgangers of ze een brief aan de dans wilden schrijven. Zodoende verwijst Just in Time naar het tempo, de dynamiek, de instant kwaliteit van het project. We repeteren niet, we verzamelen alleen brieven en ontmoeten telkens opnieuw andere mensen op andere plekken. En nadien begint het bal. Het is een uiterst fragiel mechanisme. Het moment moet goed zitten. En we zijn ervan overtuigd dat de Dag van de dans een prima gelegenheid zal bieden om dat moment te vinden.
een gesprek met deufert&plischke, door Eva Decaesstecker (Kaaitheater, januari 2019).
(1)De politiek van de eeuwigheid en de politiek van de onvermijdelijkheid zijn concepten uit Timothy Snyder’s De weg naar onvrijheid (The Road to Unfreedom). De politiek van de onvermijdelijkheid is een neoliberale visie, waarin alles wordt gedetermineerd door de economische kapitalistische evolutie, die elke vorm van wanorde terug in evenwicht brengt. De politiek van de eeuwigheid is een totalitaire visie waarin de staat zichzelf presenteert als de beschermer van zijn burgers, eeuwig vechtend met de vijand (lees: alles uit het buitenland). Beide visies schrappen burgerparticipatie: in het eerste systeem ligt alles vast, dus het heeft geen zin om iets anders voor te stellen; in het tweede systeem beschermt de staat de burgers, dus het enige wat die burgers moeten doen is blijven geloven in hun natie.