IK WIL DE PUBLIEKE RUIMTE TIJDELIJK TRANSFORMEREN TOT EEN PLEK VAN INTROSPECTIE
Een gesprek met Benjamin Vandewalle
Drie jaar geleden, aan het begin van zijn periode als artist-in-residence in het Kaaitheater, spraken we met Benjamin Vandewalle. Hij speelde met het idee van een kunstenkermis en wilde zelfverklaarde stadschoreograaf worden. Anno 2019 heeft die kunstenkermis vorm gekregen onder de naam Studio Cité.
Drie jaar geleden, aan het begin van zijn periode als artist-in-residence in het Kaaitheater, spraken we met Benjamin Vandewalle. Hij speelde met het idee van een kunstenkermis en wilde zelfverklaarde stadschoreograaf worden. Anno 2019 heeft die kunstenkermis vorm gekregen onder de naam Studio Cité.
Het idee van Studio Cité draag je al een aantal jaar mee. Nu is het concreet geworden. Waar kunnen we ons aan verwachten?
Studio Cité is een soort ongewoon minifestival: tegelijk herkenbaar door zijn kermisallure, maar ook heel bevreemdend. Het kermisgehalte zit in de verzameling van kleine formats, bestaande uit dozen en installaties die op de zintuigen inspelen. Ik benader het publiek zoals een kermis dat doet en neem hen dan mee in iets dat hen in hun fundamenten door elkaar schudt. Het geheel is heel toegankelijk en heel volks, maar niet zoals een doorsnee kermis waar alles gericht is op adrenaline en eerste graad van vertier. De installaties zijn namelijk geen doorsnee attracties. Ze genereren ervaringen die terug katapulteren in het lijf van de toeschouwer, terugschieten naar hun eigen zelfbeeld. Het is een soort van loep of spiegel – de installaties werken ook vaak met spiegels. Alsof alle installaties reflecties zijn over de manier waarop we kijken naar onszelf, naar de publieke ruimte en naar elkaar.
Bij een kermis denken we vooral aan mensen die samenkomen en plezier beleven. Bij Studio Cité gaat het dus eerder over de introspectie van elke bezoeker?
Ja, absoluut. De installaties zien er heel onschuldig uit, maar je komt er nogal heftig buiten. Inter-view is daar een goed voorbeeld van: dat ziet er heel onschuldig uit. Mensen denken dat ze naar een filmpje gaan kijken, maar wanneer ze de installatie binnengaan, worden ze geconfronteerd met hun eigen onzekerheden over hoe ze eruit zien, hoe andere mensen naar hen kijken. Ze komen soms helemaal verstild of met tranen buiten. Dat terwijl er wel opnieuw mensen staan aan te schuiven met heel veel verwachtingen.
In Studio Cité staat de perceptie centraal. Soms moet het publiek zich volledig overgeven aan jouw choreografie van de blik, maar af en toe laat je het publiek ook actiever ontdekken wat andere manieren van kijken kunnen zijn.
Inderdaad. Via de installaties steek ik mensen heel hard ‘in hun lichaam’. Je kan het als de rode draad doorheen de hele cité lezen. Het ligt ook in het verlengde van mijn zoektocht rond choreografie en hoe dit door te geven aan het publiek. Alle installaties volgen de logica van een interne choreografie: het lichaam van het publiek wordt op zo’n manier ingezet dat de bewegingen direct door het lijf van de toeschouwer lopen. In die zin gaat Studio Cité over de bewustwording van het eigen lichaam in de stad.
Wat bedoel je precies met ‘een choreografie die direct door het lijf van de toeschouwer loopt’?
Er zit geen performer tussen die de choreografie uitvoert voor de toeschouwer. Als danser/choreograaf vind ik het natuurlijk wel interessant om naar dans te kijken, maar ik heb veel meer geleerd uit de ervaring van het dansen zelf dan van ernaar te kijken. Alle installaties zijn dan ook ontstaan vanuit de wens om die prikkels en ervaringen die je als danser voelt zo ongemedieerd mogelijk door te geven aan de lichamen van de kijkers. Zonder dat die ervaring eerst via het lichaam van een performer moet passeren. Hoewel er wel dansende lichamen zijn ingezet in Studio Cité, is dat altijd in relatie tot een publiek dat mee beweegt.
Hoe belangrijk is de relatie met de stad of met de plek waar je staat in Studio Cité? Waarom staat het niet gewoon in een theaterzaal?
Ik wil de publieke ruimte tijdelijk transformeren tot een plek van introspectie. De verhouding tot de stad gaat voor mij over hoe we onze omgeving beleven op een directe en fysieke manier. Elke installatie geeft een andere draai aan hoe wij de ruimte rondom ons invullen. In zekere zin wil ik die dagdagelijkse choreografie die in de stad heerst, omplooien tot iets anders. De stad wordt bepaald door dagdagelijkse, onuitgesproken maar aanwezige regels en gedragscodes in de stad en daar schuurt Studio Cité tegenaan. Ik denk dat het altijd al mijn wens is geweest – en daarom zoek ik de publieke ruimte ook telkens op – om net aan te tonen dat de openbare ruimte een soort gedeelde realiteit is. Je kan het zien als een groot theaterstuk, een grote constructie die wij onbewust aannemen als de norm. En het is net die norm die ik wil doorprikken, waarin ik een scheur probeer te krijgen met mijn installaties.
In die dagelijkse omgeving zoek ik ook een nieuwe esthetiek. In die zin wil ik niet te veel nieuwe fysieke dingen creëren. Ik wil liever mensen anders naar hun gekende omgeving laten kijken. Door met mijn installaties hun blik te sturen, laat ik hen de stad op een nieuwe manier ervaren.
Een ander aspect van de publieke ruimte, is dat je mensen tegenkomt die die ruimte zelf ook invullen en gebruiken. Hoe ga je daar mee om?
Klopt, toen we bij de opbouw in Kopenhagen een grote container neerzetten op een plein, ontstond er meteen een gesprek met een kebab-verkoper die daar zijn wagen ook heeft staan. Hij moest zijn wagen enkele meters opschuiven en vond dat heel lastig. Uiteindelijk draaide het gelukkig wel zo uit dat hij ons achteraf op falafelbroodjes trakteerde.
Maar er is natuurlijk ook het publiek dat toevallig passeert. Het is die toevallige passant die het werk interessant maakt, vind ik. Dat je die brede waaier aan bezoekers hebt: zowel de cultuurliefhebber die speciaal komt kijken als de toevallige passant, die de cultuurhater kan zijn of de cultuurmaagd. De cité is ingericht als ontmoetingsplek met een bar, strandstoelen en de parasols. Het interessante aan werken in de publieke ruimte is dat het gesprekken genereert tussen mensen uit alle lagen van de bevolking over de ervaringen die iedereen meemaakt in de installaties. Er is iets met de intensiteit van die ervaringen dat de mensen de noodzaak doet voelen om erover te praten. Het opzet van de cité creëert in ieder geval wel de openingen om met elkaar in gesprek te gaan. Sommige installaties maak je als groep mee. Of je wordt letterlijk tegenover iemand anders geplaatst. Het is een blijvende zoektocht, maar ik zie het wel als mijn rol om die gesprekken mogelijk te maken.
Je werkt niet enkel in de openbare ruimte. In 2017 maakte je bijvoorbeeld Common Ground in samenwerking met Kobe Wyffels en Hannah Bekmans, twee dansers van Platform-K [een compagnie voor dansers met een beperking]. Zijn het werk in de openbare ruimte en het podiumwerk twee losstaande delen van jouw praktijk?
In zekere zin lopen die parallel aan elkaar. Common Ground vertrekt evengoed vanuit de zoektocht naar wat de norm is en hoe je hiervan kan afwijken. Dat onderzoek wordt heel hard gesteund door mijn interactie met Kobe en Hanne die constant aan de normen rammelen. Tegelijk is Common Ground wel een eigen toegeving om terug in het theater te stappen met haar gebruikelijke regels van opbouw en bespelen van publiek. De theaterzaal is een heel andere speeldoos dan de publieke ruimte, maar in beide zoek ik telkens naar die ene lijn rond wie wij zijn en hoe we samen op zoek kunnen gaan naar nieuwe realiteiten. Ik vind het belangrijk om de maakbaarheid van onze eigen realiteit ook toonbaar te maken.
Tot slot, hoe staat het met jouw ambities om stadschoreograaf te worden?
Mijn oorspronkelijke verlangen om stadschoreograaf te worden – zoals ik het twee jaar geleden voor ogen had – is voorlopig nog niet gelukt. Ik wilde toen langdurig in de publieke ruimte aanwezig zijn, maar Studio Cité staat slechts drie dagen op een plein. De vraag hoe je als choreograaf de publieke ruimte kan toe-eigenen als speelplek, blijft me wel nog steeds bezighouden. Mijn wens is om het idee van de stadschoreograaf op een andere manier te benaderen. Voor een volgend project wil ik dan ook echt inzetten op een langdurige aanwezigheid als danser in de ruimte.
Ik zou een aantal maanden lang elke dag al dansend aanwezig willen zijn in de stad. Geen installaties, enkel mijn lichaam. Totaal het omgekeerde van Studio Cité dus, waar ik nu eigenlijk een soort technieker geworden ben. Als stadschoreograaf zou ik door mijn langdurige aanwezigheid ook sporen willen nalaten. Zoals een druppel water die telkens op dezelfde steenblok valt en zo de steen telkens beetje bij beetje vervormt. Of zoals het eekhoorntje in de film Ice Age: zo’n figuur die deel wordt van de dagelijkse omgeving en met zijn acties telkens sporen nalaat.
Een gesprek met Benjamin Vandewalle, door Lana Willems & Eva Decaesstecker (Kaaitheater).