Lun Mar Mer Jeu Ven Sam Dim
1
 
2
 
3
 
4
 
5
 
6
 
7
 
8
 
9
 
10
 
11
 
12
 
13
 
14
 
15
 
16
 
17
 
18
 
19
 
20
 
21
 
22
 
23
 
24
 
25
 
26
 
27
 
28
 
29
 
30
 
31
 
 
 
 
 

Over het westerse zintuiglijke kader en nieuwe pistes  

een interview met Piet De Vos

Entretien
19.10.17

Sinds vorig seizoen zoekt het Kaaitheater naar manieren om de esthetische ervaring van dans ook toegankelijk te maken voor blinden en slechtzienden. Bijvoorbeeld door sommige voorstellingen te voorzien van een audiobeschrijving, of een touch tour op voorhand. Andere zijn inclusief gecreëerd voor zowel ziende als slechtziende mensen. Piet De Vos – blind sinds zijn vijfde – is auteur en gespecialiseerd in zintuiglijk onderzoek. In een gesprek met het Kaaitheater ontmantelt hij het Westers zintuiglijk kader en opent hij nieuwe pistes: “Zintuigen zijn natuurlijk meer dan fysieke aspecten alleen.”  


Onze samenleving is meer dan ooit gericht op het visuele. We tanken Facebook, Instagram en Snapchat voortdurend vol met foto’s en selfies. Iedereen heeft smartphones en wisselt non-stop beelden met elkaar uit. Niet de ervaring zelf maar het op een visuele manier doorgeven ervan is belangrijk geworden. Hoe beleef jij deze evolutie?

Die visuele dominantie is niet nieuw: de opkomst van televisie in de jaren 60 maakte van onze samenleving ook al een beeldenmaatschappij. Zelf voel ik inderdaad wel een versterking van die visuele cultuur. Reizen is daar een goed voorbeeld van: het is vooral belangrijk dat je de foto van jezelf naast het vrijheidsbeeld hebt gedeeld op Facebook. Hierdoor is de zoektocht naar Wi-Fi een centraal onderdeel van reizen geworden. Maar ook in het nieuws trekken de beelden de meeste aandacht: mensen moeten iets gezien hebben, vooraleer het echt zo is.

Voor iemand die blind of slechtziend is, is die fotocultuur veel minder van belang. Dat wil echter niet zeggen dat ze sociale media en nieuwe technologie volledig aan zich voorbij laten gaan. Integendeel, die zijn heel belangrijk geworden. Integratieve of inclusieve technologie zorgt ervoor dat verschillende doelgroepen hetzelfde apparaat kunnen gebruiken. Zo zijn er niet alleen instellingen voor mensen met een visuele beperking, maar ook voor mensen die spastisch of doof zijn. Dat creëert veel nieuwe mogelijkheden.

Maakt die beeldcultuur de wereld voor jou minder toegankelijk of trekt de nieuwe technologie dat onevenwicht weer recht?

Die toegankelijkheid is vrij relatief. Als het over toegang tot informatie gaat, is de situatie verbeterd. Niet enkel dankzij instrumenten als iPhones, maar ook dankzij het internet. Internet is heel belangrijk, omdat alles wat vroeger gedrukt werd, eerst door iemand vertaald moest worden in braille of in audio, vooraleer het toegankelijk werd voor slechtzienden. Die menselijke vertaalslag is nu weggevallen. Elke digitale tekst is voor ons leesbaar geworden. Afhankelijk van je noden sluit je iets aan op je laptop: bijvoorbeeld een brailleleesregel, lettervergroting of automatische stem. De software doet de vertaalslag die vroeger door mensen moest gebeuren, wat de toegankelijkheid aanzienlijk vergroot.

Doorheen de geschiedenis is het visuele zintuig altijd al het belangrijkst geweest in het Westen. Dat heeft er volgens mij mee te maken dat zien net als horen afstandszintuigen zijn: je treedt niet in direct lichamelijk contact met het object dat je waarneemt. Dit model met het zicht als belangrijkste zintuig komt voort uit de Griekse filosofie. Tijdens de Verlichting werd het zicht daarbovenop gelijkgesteld aan de ratio: enkel via de blik kan je een objectief beeld van de wereld creëren. Eerst zien dan geloven, zeg maar.

We denken vaak dat zintuigen gewoon deel uitmaken van het lichaam: sommigen hebben er vijf, anderen vier. Maar zintuigen zijn natuurlijk meer dan enkel fysieke aspecten. De manier van waarnemen is bepaald door wat je er zelf over zegt en wat er in jouw cultuur over circuleert. Het zijn eigenlijk ongeschreven praktijken waarin je opgroeit. In Europa krijg je van jongs af voortdurend mee dat het visuele superbelangrijk is. We hebben bijvoorbeeld een heel visuele woordenschat. Een vraag die blinden en slechtzienden, die veel reizen, zeker herkennen: “Wat heb je aan reizen als je het toch niet kan zien?” Als je daar niet kritisch over gaat nadenken, zit je daar gepokt en gemazeld in de visuele cultuur. 

Aanraking is inderdaad niet vanzelfsprekend. Ook niet bij blinden en slechtzienden. Choreografe Vera Tussing, die in haar voorstellingen veel bezig is met aanraking, kreeg tijdens een try-out te horen: ‘It’s not because I’m blind, that I want to be touched.’  

Dat is inderdaad een mooi voorbeeld van wat de zintuigelijke cultuur met je doet. Aanraken, maar ook ruiken en proeven zijn veel lichamelijker. Ze worden allemaal als primitiever, instinctiever en onzuiver bestempeld. Aanraking is heel erg ethisch geladen en associëren we gemakkelijk met erotiek en geweld. Wie wat mag aanraken, wanneer en hoe, is erg gereguleerd. Dit zit ook heel erg in onze christelijke cultuur verweven. Het is dus goed om hier een beetje tegengeluid te geven.

Een voorbeeld van dat tegengeluid vandaag is de populariteit van de podcast. Zijn er zo nog andere vormen van tegencultuur? 

Radio is een medium dat bij slechtzienden nog steeds heel populair is en podcast zijn hier inderdaad een dankbare aanvulling op. Er is ook weer meer aandacht voor het hoorspel dan vroeger. In de jaren 60 en 70 waren die erg in, maar sindsdien zijn hoorspelen van de publieke zenders verdwenen. Daar komt nu verandering in, onder andere op de BBC, omdat ook ziende mensen er steeds meer interesse in tonen.

Het hedendaagse alternatief op kijken, vindt voornamelijk bij het gehoor plaats. De audiotour in musea is nog een mooie ontwikkeling. Veel blinde mensen vinden dat fantastisch, omdat het heel inclusief is: zowel ziende als slechtziende mensen hebben daar iets aan. Af en toe is er wat extra aandacht voor blinden of slechtzienden. In sommige musea in Spanje krijg je de historische achtergrond van kunstwerken mee op de audiotours, en is er ook een optie voor audiodescriptie. Zeker bij de vaste collectie kunnen ze daar mooie stappen in maken.

De tastzin ligt een pak gevoeliger. Daarnet haalde ik al aan dat we liefst vanop afstand waarnemen om geen fysiek contact te moeten maken. Tegelijk willen we objecten evenmin ‘besmetten’ met onze aanraking. We leven in een niet-aanraken cultuur, kijk maar naar onze musea. Aanraken wordt echter nog steeds gezien als vies en vies-makend. Wat gek is, zeker als het om beeldhouwwerken gaat: veel beeldhouwers vinden namelijk dat hun kunst eigenlijk dient om vast te pakken, omdat het voor henzelf altijd zo’n tactiele ervaring is geweest. Antropoloog David Howes, oprichter van het Canadese Centre for Sensory Senses, pleit al jaren voor multi-zintuiglijke etnografische musea. Door gebruiksvoorwerpen in glazen kasten te steken, ontneem je meer dan de helft van de informatie over het object en over het leven van zij die het object gebruiken. Het zou veel interessanter zijn als je kan ervaren hoe je die objecten moet gebruiken. Er is dus nog een hele weg af te leggen om de afstand tussen kunst en publiek te verkleinen.

Als de focus op de zintuigelijke ervaring ligt, wordt de kritische inslag van een kunstwerk in vraag getrokken. Hoe komt dat? 

Ons hele kennissysteem is enorm gevisualiseerd. Ik voer hier zelf al jaren onderzoek in en ik sta er nog steeds van versteld. Het feit dat we dingen systematisch in kaart brengen bijvoorbeeld. De kaarten die we maken van de wereld zijn altijd visueel. Dat voelt zo logisch aan, dat we er niet bij nadenken. Maar misschien zou het ook eens interessant zijn om een geluidskaart van een stad te maken? Of de weg uit te stippelen op basis van geur? Data moeten bijvoorbeeld ook altijd in grafieken gegoten worden. Uit protest heeft iemand van het Centre for Sensory Studies zijn PhD geïllustreerd met dans in plaats van met grafieken.

De reacties hierop blijven voorlopig nog heel meewarig, wat vooral te wijten is aan het gebrek aan vertrouwdheid met niet-visuele kennismodellen. Die modellen bestaan wel, maar zijn onderbelicht en kinderen komen hier amper mee in contact. Ons klassiek onderwijssysteem is heel audiovisueel, terwijl alle onderwijshervormers – of het nu Steiner of Montessori – ervoor ijveren om alle zintuigen te leren gebruiken. We leren planten herkennen op basis van visuele kenmerken, maar dat zou ook op basis van geur of tast kunnen zijn. Daaraan merk je hoe diep die visuele cultuur in onze denkwereld geworteld zit.

Die tastzin is ook affectief geladen. Aanraken betekent ook aangeraakt worden. Als je door iemand aangeraakt wordt tijdens een voorstelling, is dat anders dan iemand die je 20 meter verder ziet bewegen. Als je meer op de directere zintuigen focust, krijg je een andere soort esthetische ervaring, die op het moment zelf misschien emotioneler is. Toch kan aanraking evengoed esthetisch zijn. Het zet je aan het denken, het stimuleert je zintuigen.

Zit er dan toekomst in de tastzin?

De tastzin als kennisbron is heel waardevol, er zijn zelfs filosofische theorieën opgebouwd. Maurice Merleau-Ponty heeft fantastisch werk geschreven over hoe je op de tast en met beweging de wereld ontdekt. En hoe je een soort vertrouwdheid met je omgeving ontwikkelt. Veel mensen kunnen zich goed in hun huis verplaatsen zonder dat het licht brandt: je weet alles staan en je bent vertrouwd met de omgeving. We doen veel zonder ernaar te kijken. Ik krijg bijvoorbeeld vaak de vraag hoe ik kan typen. Maar hoeveel ziende mensen typen niet blindelings? We doen allemaal zoveel op basis van beweging, tast en automatisme. Blinde en slechtziende mensen zijn hier gewoon bewuster van, omdat het voor hen explicieter is: met een stok de ruimte verkennen, met de tast een object identificeren.

 

Piet De Vos in gesprek met Katleen Van Langendonck, Hilde Peeters & Eva Decaesstecker (Kaaitheater 2017). Within the framework of The Humane Body, co-funded by the Creative Europe Programme of the European Union.