ma di wo do vr za zo
1
 
2
 
3
 
4
 
5
 
6
 
7
 
8
 
9
 
10
 
11
 
12
 
13
 
14
 
15
 
16
 
17
 
18
 
19
 
20
 
21
 
22
 
23
 
24
 
25
 
26
 
27
 
28
 
29
 
30
 
31
 
 
 
 
 

“Voor mij is choreograferen een soort van schrijven, ook al komt er geen taal aan te pas”

een interview met Mette Edvardsen

Interview
29.03.17

Mette Edvardsen aan het woord over oslo ((2017), trilogieën en ruimtes openen.

In je trilogie Black (2011) - No Title (2014) - We to be (2015) ga je opzoek naar de mogelijkheden en beperkingen van taal, zowel in de echte als in de verbeelde ruimte. Met oslo ga je verder met dit onderzoek. Op welke manier sluit oslo bij de trilogie?

Toen ik aan Black aan het werken was, dacht ik dat dit het einde van iets was. Ik had al mijn objecten uit de vorige voorstellingen zwartgeverfd, opdat ze zouden verdwijnen. Door deze objecten te verwijderen, ontstond echter er een nieuwe taal. In een lege ruimte begon ik nu dingen te benoemen zodat ze zouden verschijnen: woorden, (onzichtbare) objecten, stem, acties, herhaling, ritme – het was het begin van een nieuw soort schrijven. Black kwam niet voort uit een interesse voor taal, maar was een verderzetting van mijn vorige stukken en mijn relatie tot objecten. Pas later realiseerde ik me dat Black geen einde was, maar het begin van iets nieuws.

Met No Title en We to be, werkte ik verder met specifieke taalverschijnselen, zoals negatie of toekomende en verleden tijd. Het was echter pas tijdens het maken van We to be dat ik de drie stukken als een trilogie besloot te zien. Dat samenbrengen is trouwens geen manier om iets toe te voegen of een andere betekenis te genereren bij de performances. Het toont dat de ideeën niet geïsoleerd van elkaar gezien moeten worden. Ze komen voort uit een proces en bestaan in spanningen die hierin aanwezig zijn. Eigenlijk horen al mijn stukken samen. Welke lijn er precies doorheen mijn oeuvre loopt, is niet duidelijk, maar het ene stuk volgt het andere wel op.

Ook in oslo is dit aan de hand. Ik zou deze performance nooit gemaakt hebben zonder de drie voorgaande stukken en het ligt duidelijk in dezelfde lijn als de trilogie. Er een tetralogie van maken, lijkt me anderzijds niet nodig. Alle vier stukken zijn verbonden door hun gebruik van taal en hun manier van inspelen op de verbeelding. Tegelijk heb ik voor oslo andere soorten media gebruikt en krijgt de tekst een andere plaats in het stuk. De tekst wordt bijvoorbeeld niet meer enkel voorgedragen door mezelf.

Tijdens Performatik2011 presenteerde je Black. Dit jaar ben je er weer bij. Op welke manier ben je in je werk geëvolueerd van toen tot nu? Welke lijnen vallen er te trekken en welke veranderingen hebben er plaatsgevonden?

Sinds Black is er een focus op taal in mijn werk: van losse woorden over volzinnen, tot het schrijven van stukken. Taal is mijn werkmateriaal. Mijn schrijfambities staan echter in relatie tot choreografie en niet tot literatuur. Ik wil geen schrijver worden in de traditionele zin van het woord. Voor mij is choreografie een soort van schrijven, ook al komt er geen taal aan te pas. Ik zie dans niet als een voornamelijk visuele kunstvorm, er zijn ook andere zintuigen bij betrokken: horen en voelen, maar ook denken, herinneren, inbeelden. Het zijn elementen die in al mijn werk terugkomen: hoe we in de ruimte staan, ons verbeeldingsvermogen, hoe we ervaren en hoe we deelnemen aan het stuk.

Parallel met mijn podiumwerk werk ik het lopend project Time has fallen asleep in the afternoon sunshine (2010 – ...) waarin een groep mensen een boek naar keuze uit hun hoofd leren en zo een soort van levende bibliotheek worden. Het project bestaat uit drie fases: het memoriseren, het reciteren van het boek voor andere lezers – meestal gebeurt dit in een bibliotheek – en uiteindelijk het herschrijven van het boek, waarbij we het boek vanuit onze herinnering neerschrijven en zo een nieuwe editie maken. Dit project ontwikkelt zich volgens een eigen logica, maar is heel belangrijk voor me geweest de afgelopen jaren.

oslo is een anagram voor solo. Hoewel je vaak met andere artiesten collaboreert, sta je ook vaak alleen op scene. Waarom is het voor jou belangrijk om af en toe alleen voor een publiek te staan? En is er een interactie tussen je collaboraties en je solopraktijk?

De titel oslo verwijst inderdaad naar solo, maar evengoed naar mijn stad, Oslo. Er hangen een aantal verwachtingen rond een dans-solo, waar ik me niet zo comfortabel bij voel. De titel refereert hier op een speelse manier naar. Ik sta er inderdaad in veel van mijn stukken alleen, ook al zie ik ze niet per se als solo’s. In ieder geval gaan ze daar niet over. Zoals ze ook niet gaan over het feit dat ik een vrouw ben, maar evenmin insinueren dat ik geen vrouw ben. Het werk situeert zich voor mij eerder in het schrijven. Ik zit altijd middenin mijn stukken, terwijl ik ze maak, ook als er andere performers bij betrokken zijn. Ik moet zo dicht bij het werk en het maakproces ervan staan om te begrijpen waar ik mee bezig ben.

Mijn ervaring als danser en performer en mijn samenwerkingen met andere artiesten hebben veel invloed gehad op de ontwikkeling van mijn praktijk. Je maakt een stuk nooit alleen, ook al betrek je niemand bij het maakproces. Tegelijk zijn er dingen die ik alleen doe, die ik niet met iemand anders zou kunnen doen. Of in ieder geval, die met iemand anders een ander resultaat zouden geven. De ervaring met Time has fallen asleep... is een voorbeeld van een andere soort van samenwerken: we zijn samen en alleen tegelijk. De wisselwerking met andere artiesten kan trouwens op heel verschillende manieren gebeuren, zoals door lesgeven, schrijven, mentoring. Een samenwerking kan ook heel diverse vormen aannemen, zoals liefde.

Het thema van Performatik17 is ‘bodily attempts at social sculpting’. De sculptuur staat centraal: van beweging in sculptuur tot de gebeeldhouwde beweging. Op welke manier past oslo in dit kader?

Het concept van de social sculpture, zoals Beuys het aanbracht, was zowel met politieke intentie als spirituele waarde gevuld. Hij gebruikte de term om zijn begrip van kunst aan te duiden als iets dat de maatschappij kan veranderen en hij verwees voornamelijk naar werken die plaatsvinden in een sociaal kader. ‘Bodily attempts at social sculpting’ lijkt me een iets delicatere en meer precaire invulling van wat het kan betekenen om samen te komen.

Voor mij is die beweging in social sulpting eerder een interne beweging. Ik werk met verbeelding en probeer ruimte te creëren voor ervaring en verbeelding. Met een intern bedoel ik niet enkel wat je als publiek kan inbeelden en in de ruimte kan projecteren om wat je ziet in te vullen of te vervolledigen. Volgens mij is er ook een versmelting van de verbeelding en de ervaring op dat eigenste moment en op die specifieke plek. In oslo probeer ik de open ruimte tussen het podium en het publiek te openen en te vergroten. Niet om de twee uit elkaar te halen en los te koppelen van elkaar, maar om de volledige ruimte deel te laten worden van de ervaring. Niet enkel wat er voor onze neus gebeurt dus.

Andere centrale punten van het festival zijn samen creëren in het hier en nu en positie van de kijker. In We to be zat je tussen de toeschouwers. Waar ga je je bevinden tijdens oslo? En is er een soort van samen creëren met het publiek?

oslo heeft een klassieke opstelling: ik op het podium, het publiek frontaal voor me. Ik wou deze keer geen stuk maken zonder performer en ook niet deel worden van het publiek. De spanning tussen het podium en het publiek en de ruimte ertussen boeit me om in te werken. De relatie tussen de scene en de tribune draagt een soort spanning in zich, een soort van aanwezigheid. Het theater en haar conventies bieden hier mogelijkheden om andere ruimtes te openen en de verbeelding te prikkelen. De ervaring van We to be om samen met het publiek te zitten, was wel een belangrijke ervaring en heeft mee bepaald waarom ik nu opnieuw voor het publiek sta. Niet enkel mijn afwezigheid van het podium hielp om de plek van het publiek te vergroten, ook het feit dat de voorstelling live werd uitgezonden op de radio droeg toen bij om meer ‘openheid’ te creëren.

Ik spreek trouwens liever over publiek dan over de toeschouwer, omdat het bij publiek niet om afzonderlijke personen gaat. De toeschouwer zie ik eerder als een individu, terwijl het publiek verwijst naar een ‘wij’ die zowel de ruimte van het publiek als de groep mensen impliceert. ‘Publiek’ laat zowel anonimiteit als samenhorigheid toe. Als publiek blijft je ervaring individueel en persoonlijk. Wanneer ik zelf publiek ben, hou ik ervan om in het collectieve moment in het donker te verdwijnen en gewoon mezelf te zijn. Om de verbeeldingsruimte te delen, op een plek dat iets aanbiedt zonder dat het per se iets terugvraagt.

Om af te sluiten iets helemaal anders: het campagnebeeld van de voorstelling is een bemoste steen. Naar wat refereert die?

Deze foto nam ik vorige zomer tijdens een wandeling in de Noorse bergen, maar deze info is natuurlijk totaal irrelevant voor de voorstelling! De reden waarom ik echter koos om oslo te representeren met dit beeld – naast het feit dat ik het een mooi beeld vind – is omdat de foto gelinkt is aan het moment waarop ik aan de voorstelling dacht. En dat vond ik een interessant gegeven. Een beeld moet op een of andere manier bij je voorstelling passen, maar hoe doe je dat? Dat de referentie naar de voorstelling vaag en obscuur blijft, vind ik goed. Eigenlijk zouden alle stukken sinds Black een en hetzelfde beeld kunnen krijgen: ik die in een lege ruimte sta te praten. Of zelfs gewoon puur de lege ruimte zelf. Ik probeer daarom liever andere manieren te zoeken om de voorstellingen visueel te (re)presenteren.

Mette Edvardsen in gesprek met Eva Decaesstecker (Kaaitheater, 2017)