Mon Tue Wed Thu Fri Sat Sun
1
 
2
 
3
 
4
 
5
 
6
 
7
 
8
 
9
 
10
 
11
 
12
 
13
 
14
 
15
 
16
 
17
 
18
 
19
 
20
 
21
 
22
 
23
 
24
 
25
 
26
 
27
 
28
 
29
 
30
 
31
 
 
 
 
 

'Nooit zag ik meer radicaliteit in de kunsten'

een interview met Guy Gypens door Michaël Bellon

Interview
22.12.16

Een interview met Guy Gypens door Michaël Bellon

Een ingekorte versie van dit interview is verschenen in Bruzz

Al even lang als hij artistiek leider is van het Kaaitheater, programmeert Guy Gypens daar jaarlijks het festival Burning Ice. Podiumkunstenaars laten er hun licht schijnen over prangende thema’s als klimaat, mobiliteit, voeding, nieuwe economie, sociale herorganisatie en democratie. Naar aanleiding van de laatste editie voeren we met Gypens een alomvattend gesprek. Over kunst en activisme,  burgerbewegingen en het middenveld, politici en het theater, KBC en Citroën, Festival Kanal en de toekomst van een uitgebreid Kaaitheater.

Half november was het op de Noordpool twintig graden warmer dan gemiddeld rond die tijd van het jaar. Alsof het klimaat nog een extra noodkreet slaakte, nadat de mens op dezelfde dag van het verschijnen van een uiterst zorgwekkend klimaatrapport van de Wereld Meteorologische Organisatie een klimaatnegationist als Donald Trump had verkozen. Om maar te zeggen dat het ijs brandt als nooit tevoren, en dat het dus zeker niet uit triomfalisme is dat Burning Ice zijn laatste editie aanvat.

„Toen ik nog bij Rosas werkte (Gypens was daar voor zijn komst naar Kaai in 2007 zakelijk leider, red.), heb ik in Oxford een TippingPoint conferentie van kunstenaars en wetenschappers bijgewoond. Ik zag daar dat veel podiumkunstenaars al met de thematiek bezig waren, wat bij ons nog niet het geval was. Burning Ice had de bedoeling om vanuit onze corebusiness van de podiumkunsten te bekijken wat de rol van kunst en verbeelding kunnen zijn in de problematiek die rond klimaatverandering hangt.

Achteraf gezien hebben we in de eerste editie in 2008 een agenda gezet die we in latere edities verder hebben uitgewerkt. Het werk van dramaturg Jeroen Peeters is daarin ook altijd belangrijk gebleven. Het ging dus niet alleen om klimaat, maar ook om deelaspecten als natuur, mobiliteit, productie en afval, de stad, bio-engineering,… Sommige edities waren heel activistisch, andere speelden vooral op artistieke verbeelding. Nog weer andere telden heel wat politieke en wetenschappelijke debatten en lezingen.

De naam Burning Ice zegt iets over de relatie tussen oorzaak en gevolg. In onze moderne samenleving is de ketting tussen wat wij doen en het uiteindelijk gevolg daarvan steeds langer en abstracter geworden: we beginnen massaal aardolie uit de grond te halen en zestig jaar later smelt het poolijs. Maar dat brandende, smeltende ijs illustreert ook hoe oorzaak en gevolg in elkaar opgaan. Als we een bepaald tipping point passeren, dan zal het smelten van het ijs zelf nog meer smeltend ijs veroorzaken. Ik vrees dat we héél dicht bij zo’n kantelpunt zitten. Bij de kunstenaars deed zich ondertussen al wel een grote verschuiving voor. Zij integreren al deze onderwerpen nu op een logische manier in hun werk. De reden dat we met het festival stoppen is dan ook dat de thema’s nu automatisch aan bod komen doorheen het seizoen.

Tien jaar geleden was het wel een duidelijk politiek statement om als theater zo’n themafestival te organiseren.

Gypens: Het was ook de bedoeling om er een politiek festival van te maken, en geen neutraal artistiek vehikel. Wat mij betreft kan kunst zich perfect verhouden tot maatschappelijke kwesties zoals de ecologische, en de sociale die daar onlosmakelijk mee verbonden is. Je komt dan natuurlijk op het gevoelige terrein van het ethische en esthetische, maar ik wilde die discussie eigenlijk niet voeren. Ik ging er vanuit dat er voor autonome kunsten in het Kaaitheater ook nog altijd genoeg plaats was.

Criticus Wouter Hillaert riep tijdens zijn recente State of the Union op het Theaterfestival nog op tot meer engagement in de kunstensector, wat meteen leidde tot een pittig debat, met name tussen gevestigde namen van de Vlaamse Golf uit de jaren tachtig en de nieuwe generatie.

Gypens: Ik snap dat je een oproep doet naar nog meer engagement en radicaliteit. Maar in de dertig jaar dat ik in de kunstensector werk, heb ik eigenlijk nog nooit zoveel engagement en radicaliteit gezien als vandaag. Volgens mij is het ook niet nodig om een artistieke praktijk die dateert uit een andere periode af te serveren. Vooral omdat die oudere generatie geenszins apolitiek is. Ik heb zelf met Anne Teresa De Keersmaeker gewerkt. Hoewel zij wat haar werk betreft niet meteen bekend staat als een politieke activiste, is zij het die mij door de manier waarop dat werk tot stand kwam, en door haar persoonlijke engagement, gewezen heeft op de ecologische problematiek.

Hillaert pleit ook voor kunstorganisaties die zelf artistieke daden zouden stellen die blijk geven van engagement en transitiedenken.

Gypens: Daar ben ik het wel helemaal mee eens en dat heb ik ook zo geformuleerd toen ik hier arriveerde. De opeenvolgende crisissen - de financiële, de economische én de ecologische - kwamen op dat moment hard binnen. We wilden ons niet meer verschuilen achter de Kaaitheaterartiesten, maar naast hen gaan staan om te zeggen wat we er zelf van dachten. Een kunstenorganisatie is geen neutraal vehikel meer. Dat is een evolutie ten opzichte van vroeger, toen de idee heerste dat je exclusief ten dienste stond van de kunstenaars. Een organisatie kan ook standpunten innemen, en ik heb de indruk dat kunstenaars dat ook prettig vinden. Jan Goossens kreeg in het begin van zijn periode veel kritiek over zijn zogezegd te directieve koers die hij met KVS voer, maar in de loop der jaren verminderde dat aanzienlijk. Samen met het Vlaams Theater Instituut (inmiddels opgegaan in Kunstenpunt, red.) hebben we een rol gespeeld in de oprichting van het Transitienetwerk Cultuur ‚Pulse’ opgericht rond duurzaamheid in de kunstensector. Als je ziet hoeveel instellingen daar nu tijd in steken en er zich toe verbinden om het transitiedenken zowel in hun werking als in hun programma op te nemen, dan moet je besluiten dat het ook met het engagement van de organisaties de goeie kant op gaat.

De link met activistische kunstenaars en actiegroepen heeft in enkele gevallen trouwens tot markante momenten in de geschiedenis van Burning Ice geleid. In Burning Ice #7, die volledig in het teken stond van de maatschappelijke controverse rond GGO’s, gingen we een samenwerking aan met een aantal van de actievoerders in Wetteren. Het feit dat we internationale wetenschappers uitnodigden die een andere visie op GGO’s hadden dan het Vlaams Instituut voor Biotechnologie of de Ugent, zorgde voor nogal wat opschudding. Met het Corporate Europe Observatory (CEO) organiseerden we een bustour langs de kantoren van de voornaamste voedsellobbyisten in de Europese wijk. Na een uur bleek dat de lobbyisten undercover mee op de bus zaten. Er was ook de actiedag naar aanleiding van Global Divestment Day in 2015. Door de openlijke kritiek die we hadden op het investeringsbeleid van KBC zijn we in een conflict beland dat uiteindelijk tot de stopzetting van hun sponsoring heeft geleid. Al beweren zij zelf dat het één niets met het ander te maken had.

Waren er ook teleurstellingen?

Gypens: Wat opvalt is hoe mobiliteit telkens weer het meest gevoelig ligt. Mensen waren bereid om over transitie te praten in ongeveer alle domeinen, maar het vrijheidsideaal van de moderne mens blijkt zo met mobiliteit verbonden dat het bijzonder moeilijk is om daar op toe te geven. Dat leidde telkens weer tot heftige en emotionele discussies. Het omgekeerde kan gezegd worden over voeding als thema. Er is de voorbije tien jaar dan ook een zeer gevarieerde en zeer productieve praktijk ontstaan van alternatieve, duurzame voedselproductie. Denk maar aan de talloze CSA’s (Community Supported Agriculture) en de florerende stadslandbouw. Burning Ice #5 met als titel ‚We the gardeners’ was dan ook veruit de meest hoopgevende van alle edities.

Maar ook het engagement van Kaaitheater zou nog radicaler kunnen.

Gypens: Daar worstel ik zelf ook mee. We zijn dan wel geen Instelling van de Vlaamse Gemeenschap geworden maar we blijven wel een belangrijke speler met een opdracht t.a.v. de steeds uitdijende kunstenaarsgemeenschap. Steeds meer kunstinstellingen kiezen er voor om hun vrijheid als curator te laten voorgaan op de dienende rol t.a.v. kunstenaars. Wij proberen de twee te combineren maar dat gaat soms ten koste van de radicaliteit.

An Olaerts heeft dat in haar State of the Union twee jaar geleden juist geformuleerd. Aandacht voor activering en ondersteuning van een grote groep jonge kunstenaars moet gepaard gaan met een doordachte institutionalisering. Dat laatste is in Vlaanderen erg problematisch. Het onduidelijke beleid rond de categorie van de Instellingen van de Vlaamse Gemeenschap zit een heldere en toekomstgerichte ontwikkeling aan de bovenkant van onze sector in de weg. Er is dringend een kader én begeleiding nodig voor de noodzakelijke institutionele transities.

Waar we met het Kaaitheater veel in geïnvesteerd hebben, is in onze relatie met de civiele maatschappij. Als we concreet en positief willen bezig zijn, dan moeten we ons enten op de grootstedelijke horizontale bottom-up initiatieven en de burgerbewegingen die massaal de kop op steken. Daarnaast is er ook het klassieke middenveld dat zich best wel wil herdenken. De grote vraag is hoe we vanuit die burgerbewegingen én het klassieke middenveld een nieuw soort verticaliteit kunnen creëren die een ruggengraat geeft aan de kracht van de burgers en zo iets kan betekenen ten opzichte van het hogere politieke niveau. De hergroepering van het middenveld na de massale ontzuiling in de jaren negentig is voor mij een essentieel vraagstuk. En de stad is geen slecht niveau om aan zo’n hergroepering te beginnen.

Kunstinstellingen zijn voor dat nieuwe vloeibare middenveld een interessante partner, omdat we vrij geïnstitutionaliseerd zijn, maar toch niet behoren tot het klassieke, uit de verzuiling overgebleven, middenveld dat moet rekening houden met een achterban en specifieke verwachtingen. Hoe meer het politiek activistische binnensluipt in het artistieke werk, hoe meer er over de grenzen van het pure verbeeldingsdenken heen ook contact wordt gezocht met organisaties die met interculturele, sociale, educatieve of emanciperende agendasetting bezig zijn. Ik vind dat we dat moeten faciliteren.

De veelheid aan jonge kunstenaars, waarvan is dat een teken? Is het een alarmsignaal, een teken dat we goed bezig zijn, of een teken van luxe?

Gypens: Voor mij is het o.a. een signaal van de maatschappelijke overgangsfase waar we in zitten. De plaats van klassieke arbeid of werk als constituerende factor in onze samenleving wankelt. De kans is reëel dat we in de nabije toekomst in een postkapitalistische realiteit terecht komen waarin door automatisering en robotisering de band tussen arbeid en productie efemeer wordt. Dan is er een ander mensbeeld nodig, waarin arbeid niet langer centraal staat, en creativiteit een grotere rol kan en moet gaan spelen. Misschien is de huidige toename van het aantal kunstenaars daar al een soort voorafspiegeling van. Opvallend is ook dat veel van die nieuwe creativiteit zich verbindt met andere duurzame praktijken in de samenleving. Veel kunstenaars die in het precariaat terecht dreigen te komen, gaan zich radicaal anders positioneren en zoeken aansluiting bij lokale transitieprojecten. Steeds meer jonge kunstenaars zetten hun verbeelding in voor systeemverandering.

Voorstellen om extra financiering voor de podiumkunsten te gaan zoeken in de privésector of via een uitgebreide tax-shelter zitten dus op het verkeerde spoor, want die sluiten aan bij een kapitalistische logica.

Gypens: Die vraag stellen de jonge kunstenaars zich inderdaad ook. Willen we mee in zo’n systeembevestigend verhaal dat als een alternatief wordt voorgesteld maar er eigenlijk geen is? Er wordt eerder gezocht naar meer commons-based praktijken.

U verkreeg uw ecologisch bewustzijn door de kunsten. Hoe natuurlijk is het verband tussen kunst en politiek?

Gypens: Kunst en politiek zijn één. Hannah Arendt zei al dat de esthetische discussie de eerste politieke discussie was. Het spreekwoord zegt dat over smaak niet kan worden getwist, maar er is eigenlijk niets waar zo veel over wordt getwist. De politisering zit echter niet in de opiniëring - de uitdrukking van smaak - maar ligt in wat er daarna mee gedaan wordt. Als toeschouwers alleen zouden zeggen dat ze iets goed of slecht vonden, dan diende kunst tot niets. Politiek gaat over het omstrijdbare in de samenleving, en kunst hoort daarbij. Ik vraag me daarom bij wijze van boutade wel eens af waarom politici en kunstenaars het toch zo moeilijk met elkaar kunnen vinden. Ze hebben namelijk hetzelfde probleem met de gedepolitiseerde samenleving en de consumptiemaatschappij: frivole consumenten zijn niet de aandachtige burgers of kunstminnaars die zij voor ogen hebben.

En hoe zit het met de politicus als kunstminnaar?

Gypens: Ik heb niet de indruk dat het geloof in de kracht van cultuur bij politici momenteel erg groot is. In zijn septemberverklaring uit 2014 formuleerde Minister-President Bourgeois het als volgt: “Een bloeiende economie is de basis voor bloei van kunst en cultuur”. Eerst de koopkracht dus, daarna komen de denkkracht en de verbeelding wel vanzelf. In vergelijking met dertig jaar geleden, toen ik in de kunstensector begon te werken, voel ik vandaag vooral de afwezigheid van politici. De component cultuur speelde toen nog een belangrijke rol in de pas opgerichte en zich volop emanciperende Vlaamse Gemeenschap. Vandaag worstelen politici duidelijk met de politieke plaatsbepaling van cultuur. Terwijl de hoogdringende en noodzakelijke transitie naar een meer duurzame samenleving daarvoor net een perfect kader bieden.

Nochtans bevolken politici wel nog steeds de raden van bestuur.

Gypens: Klopt! Ik heb zelfs de indruk dat de politiek haar greep op de grote kunstinstellingen opnieuw aan het verstevigen is. Gelukkig (nog) niet in het Kaaitheater. Al zou ik het risico van politieke inmenging er wel bij nemen als de politici behalve in de raad van bestuur ook terug in de zaal zouden te vinden zijn, maar blijkbaar gaan de twee niet noodzakelijk samen. Terwijl er vanuit het publiek nog nooit zoveel interesse is geweest voor cultuur dan vandaag. En niet alleen voor het hapklare!

Heeft Burning Ice de voorbije jaren ook concrete antwoorden aangereikt? Ook de podiumkunstenaars worstelen immers vaak met de toenemende complexiteit van de wereld, en de radeloosheid of apathie die daar het gevolg van kan zijn.

Gypens: Ik moet toegeven dat het niet eenvoudig is om optimistisch te blijven. De verkiezing van Trump, de Brexit, de ‘Orbanisatie’ van de Europese Unie enzovoort enzovoort, stuk voor stuk tonen ze een levensgevaarlijk gebrek aan toekomstgerichte politieke verbeelding. Het doet denken aan het begin van de twintigste eeuw toen Europese politieke leiders geen antwoord vonden op de steeds maar stijgende maatschappelijk complexiteit door globalisering, door heftige sociale emancipatiebewegingen van arbeiders en vrouwen én door technologisering. Ze zagen uiteindelijk geen andere uitweg voor hun politieke impotentie dan een oorlog. De symptomen van toen zijn héél herkenbaar alleen komen daar nu nog de klimaatverandering en andere ecologische crisissen bovenop. Als we zo’n doemscenario willen vermijden zullen we meer dan één tandje moeten bijsteken in het verbeelden van een andere toekomst en moeten we zeker ophouden met het idealiseren van een verleden dat nooit bestaan heeft.

Kunstenaars dragen daar steeds meer en steeds nadrukkelijker aan bij. Ze doen dat met werk dat de crisis op een interessante en bevattelijke manier verheldert en analyseert, of door connecties te leggen tussen ontwikkelingen die aan de gang zijn. Kunst leent zich er goed toe om wat complex is toch bevattelijk te maken en om nieuwe betekenissen te creëren.

Maar bij het samenstellen van de verschillende jaargangen van Burning Ice werd ik toch vooral aangetrokken door kunstenaars met een praktijk waarin daadwerkelijke verandering onderzocht werd en die dus een voorafspiegeling of prefiguratie kon zijn van maatschappelijke transitie. Nogal wat artistiek werk zet, via participatieve projecten, in op ‘de kunst van het collectieve’. Hoe ging dat ook al weer, dat samen beslissen waar we willen voor gaan?

De verandering in het denken over kunst en samenleving voert ons ook steeds vaker naar buiten, weg van het theatergebouw en het podium, op zoek naar andere publieke ruimtes, op zoek naar de onverwachte, directe confrontatie met een publiek. 

Is het daarom dat u als opvolger voor het Burning Ice denkt aan een versterking van Festival Kanal?

Gypens: Ja, al wordt het een moeilijke opdracht omdat we daar de middelen niet voor gekregen hebben. In 2017 zal het in ieder geval niet meer lukken om een festival te realiseren dat de nodige ampleur heeft en dat de interculturele ambitie van Festival Kanal combineert met de socio-ecologische ambitie van Burning Ice. We zullen zien waar we in 2018 uitkomen.

Kunstenaars zoeken plekken weg van het podium, zegt u. En juist nu krijgen jullie van Vlaamse Brusselfonds middelen om Kaaitheater uit te breiden met een derde zaal.

Gypens: Eigenlijk brengen we onze tweede zaal die nu in de Kaaistudio’s zit over naar de Sainctelettesquare. Het profiel van de Kaaistudio’s zal veranderen. We maken er opnieuw de werkplek voor jonge kunstenaars van die het oorspronkelijk was. Misschien iets minder nadruk op presentatie t.v.v. meer productieondersteuning.

Het behoefteplan van de verbouwing, die nog in een studiefase zit, is divers. Een nieuwe zaal naast onze grote schouwburg zal de organisatie makkelijker maken en door de iets grotere dimensie dan de Kaaistudio’s ook het rendement verhogen. Bovendien komen er ook hier repetitiestudio’s bij die tegemoet moeten komen aan de gigantisch gestegen behoefte daaraan in de stad. Daarnaast is er ook bij ons al lang de grote behoefte om de infrastructuur naar buiten open te breken. Naar het tegen dan hopelijk heraangelegde Sainctellettesquare, maar vooral naar het kanaal. Zodat de categorie van de gebruikers niet meer beperkt is tot artiesten en publiek, en zodat ook andere organisaties op een natuurlijke manier gebruik kunnen maken van de infrastructuur. We hebben altijd geworsteld met het gesloten modernistische bolwerk waar we in zitten. Door de ontwikkeling van de kanaalzone en nu ook de Citroën-site, dienen zich buiten heel veel nieuwe mogelijkheden aan.

Wat vindt u van het plan om voor het museum op de Citroën-site in zee te gaan met Centre Pompidou?

Gypens: Het is te vroeg om daar echt iets over te zeggen. Maar het zou fantastisch zijn moest een prestigieus kunstenhuis als het Centre Pompidou zich in Brussel willen verhouden tot de complexe stedelijke realiteit van de kanaalzone en aldus de rol van kunst in de samenleving zou gaan bevragen. De eerste schetsontwerpen van het volledige Citroën-gebouw zijn zeker hoopgevend wat de relatie met de buurt betreft. Het blijft superinteressant dat er in Brussel eindelijk nog eens ambitie getoond wordt op vlak van culturele infrastructuur.