Rabot 2
Lees het digitale programmablad van 'Rabot 2'
Interview met Ludo Bekker
Ik ben Ludo Bekker - Ik ben de architect van de renovatie van de Silvertoptorens. Dat was een bijzonder project omdat deze torens eigenlijk afgeschreven waren. Men zag de renovatie erg moeilijk haalbaar: het was een heel specifieke architectuur die eigenlijk onvoldoende ruimte gaf om toekomstgerichte sociale woningen te maken.
In toren 1 was 1/3 leeg en onbewoonbaar verklaard, dat zegt wel al iets. Dat betekent ook dat mensen die geen andere keuze meer hebben daar terecht komen en dus krijg je een concentratie van mensen met zware problemen, dat is niet goed voor de algemene leefbaarheid.
Maar we zijn er, door gesprekken te voeren met de mensen die er woonden, wel in geslaagd om er een leefbaar project van te maken.
De Silvertoptorens werden rond 2000 bij de minst leefbare plekken in Antwerpen gerekend. Wat ook direct gerelativeerd moest worden aangezien het qua leefbaarheid niet zo veel lager zat dan kleinere sociale huisvestingsprojecten in de binnenstad van Antwerpen. Terwijl er andere plekken in Antwerpen - ik denk bijvoorbeeld aan de hoogbouw van Linkeroever en de Luchtbal - wel hoog scoorden in leefbaarheid.
De mensen konden uitleggen waarom de leefbaarheid wel of niet goed was. Als we analyseerden bleek het voor de Silvertoptorens niet zo moeilijk te zijn om de problemen die er waren op te lossen. Als we het technische probleem konden oplossen - als we woningen konden maken die groot genoeg waren om normaal in te wonen en een aantal voorzieningen konden treffen zoals winkels, ontmoetingsruimtes, een vergaderlokaal en dergelijke - dan hadden we het gros van de problemen eigenlijk opgelost. Zo eenvoudig kan het zijn, maar je komt er niet op als je het niet met de mensen die er wonen bespreekt.
Toen we pas ons wedstrijdontwerp hadden afgemaakt en de opdracht hadden gekregen was er een ministerwissel en de nieuwe minister, Jacques Gabriëls, had een heel negatief beeld van hoogbouw. Zijn eerste uitspraak was “Ik zou er mijn konijnen nog niet in willen steken, zo slecht is het. We gaan de boel afbreken”. Wat we toen niet wisten was dat hij een tweede plan had: hij was betrokken in een vastgoedmaatschappij en hoopte op die heel interessante grond vlak aan de oprit van de snelweg die ze dan zouden kunnen ontwikkelen tot kantoren en duurdere appartementen. Maar dat is gelukkig niet doorgegaan.
*
De mensen kloegen dat als er iemand een attaque gekregen had en de ambulance moest komen, die aankwam aan de Silvertopstraat, maar van daar niet op het terrein raakte en dan moesten ze rondrijden. Een kwartier later waren ze hier en konden dan nog eens 10 minuten zoeken om te weten welke toren 1 of 2 was. Beginnen ze te tellen aan de Silvertopstraat of beginnen ze aan de Jan Denucéstraat te tellen? Dat was echt onduidelijk.
Door een bezoek van bewoners aan torens in Rotterdam is het idee van verschillende kleuren ontstaan. We waren eigenlijk van plan om blauw, rood, geel te doen als basiskleur, maar binnen de architectuur paste dat geel niet zo goed en dan hebben we het door groen vervangen.
We hebben warme en rijke kleuren willen maken; karmijnrood, ultramarijnblauw en voor het groen kwamen we terecht bij de gewaden op een aantal schilderijen van de Vlaamse Primitieven, denk aan het portret van het koppel Arnolfini. Dat groen leek ons wel toepasselijk.
De esthetiek is voor mij eerder een middel dan een doel. Een middel om bij te dragen aan een maatschappij, om bindend te zijn voor de mensen, voor de gemeenschap, zodanig dat ze zich daarin kunnen herkennen en zich daardoor ook beter voelen. Beter als mens en beter als groep. Herkenbaarheid en de verbinding is daarin belangrijk.
Ik ben mijn carrière gestart als buurtwerker in Leuven, waar ik woonde. We waren toen in een periode - ik spreek van eind jaren ‘70 - dat het modernisme afgebrand werd. Het kon niet meer. Er waren effectief ook veel fouten gebeurd, maar alles werd over één kam geschoren. Als ik daar nu op terugkijk hebben we in die vadermoord ook echt wel de goeie kanten van de vader mee vermoord.
Mensen hebben behoefte aan licht en lucht en ruimte, met die uitgangspunten van modernisme was eigenlijk niets mis. Wel met de vertaling ervan en het misbruik dat er van gemaakt wordt.
Je hebt een groep architecten hier in Antwerpen die in academies zijn opgeleid, die nog een Beaux Arts opleiding hebben gehad en die vanuit die opleiding meegegaan zijn in dat modernisme, ook in het sociaal vernieuwende karakter daarvan. Braem was zeker een trekker daarin. Ik denk dat je de invloed die die man gehad heeft niet mag onderschatten.
Maar er zijn vroeger heel veel anderen geweest die het eigenlijk niet snapten en alleen het adagio ‘zo goedkoop mogelijk’ hebben overgenomen. Het is tijdens de tweede helft van de jaren ‘70 serieus beginnen misgaan in sociale woonbouw. Er moest bespaard worden en de oppervlakte werd zo klein mogelijk, de afwerking was zo goedkoop mogelijk. Dat heeft geleid tot heel slechte woonkwaliteit en heeft geduurd tot ongeveer 1974. Daarna is het ook stilgevallen.
We moeten terug vanuit de basis denken. Okee, sociaal wonen vinden we belangrijk, maar waar hebben mensen die uit een lage sociale klasse komen of die weinig financiële mogelijkheden hebben, het meest behoefte aan? Hoe kunnen we het best die behoefte ondersteunen en zorgen dat zij een goed leven hebben? Dat kan je alleen maar te weten komen door het hen te gaan vragen, door hen te kennen en door een stukje met hen samen te leven. Als je het hen vraagt krijg je daar geen antwoord op, je moet dus met hen optrekken en in het leven krijg je daar honderden antwoorden op. Antwoorden die heel inspirerend zijn, waardoor je zegt “Ha! Zo had ik het ook niet bekeken”.
Waar wij eind jaren ‘70 tegen hoogbouw waren, leerden we een heel aantal mensen kennen die in zo een hoogbouw woonden en daar perfect gelukkig waren.
*
(kijkt uit het raam)
Daar zijn de torens van het Kielpark, die Jos Smolderen gebouwd heeft eind jaren ’50. Dat zijn drie Y-vormige torens. We gaan die heropbouwen. We doen dus hetzelfde met respect voor het idee van Smolderen, maar gewoon met nieuwe materialen. Eigenlijk op een manier zoals ze in Japan tempels restaureren: als ze in Japan een oude tempel restaureren dan breken ze hem gewoon af en ze bouwen hetzelfde opnieuw.
Het stigma van sociale woningbouw komt van buitenaf. Hoe er van buiten naar gekeken wordt, dat zit eigenlijk niet bij de mensen die er wonen. Het mooiste voorbeeld was er in een modelwijk in Laken die we ook aan het renoveren zijn. Er was een interview bij één van de bewoners, een kleine ondernemer die failliet gegaan was en die vanuit financiële nood in een sociaal appartement terecht gekomen was. Hij zei: “tout le monde se méfie, mais c’est un petit village ici”. Als zo iemand dat zegt, iemand die vanuit een compleet andere context en uit financiële nood daar terechtkomt zegt ‘eigenlijk is dat een dorpje, dat werkt hier goed’. Het is dus effectief een ander zicht op het leven, op het wonen, maar die heel goed werkt voor sommige mensen. Niet voor iedereen, dat hoeft ook niet, maar er is een groep mensen die daar zeer goed bij gesteld is.
Ik ben tegen de doorgetrokken ideologie van sociale mix. Sociale mix moet er zijn omdat verschillende maatschappelijke geledingen wel met elkaar moeten in contact komen en elkaar moeten kennen, want anders kan je niet samenleven. Een samenleving is een groep van verschillende mensen. Die concentratie van groepen creëert net ook kansen om dingen te doen. Zeker als mensen met problemen, met financiële problemen, gezondheids-, opleidings-, werkproblemen geconcentreerd zijn, worden ze zichtbaar. Er is een groep ergens en je kan iets doen voor die groep. Als ze verspreid wonen dan ben je ze kwijt en de mensen zijn ook de organisaties kwijt die hen kunnen helpen. De afstand is te groot. Dus in dat opzicht is het eigenlijk niet slecht dat er een zekere vorm van concentratie bestaat. Concentratie is absoluut een kans om mensen te ondersteunen.
Als je het over lange termijn bekijkt, de weg die afgelegd is in het organiseren van woningbouw voor mensen met een laag inkomen, daar kunnen andere organisaties veel van leren. Zeggen dat de privé het beter doet, dat is absoluut niet waar. Wij werken veel voor projectontwikkelaars en de kwaliteit in private projectontwikkeling is lager dan binnen sociale huisvesting. De manier waarop de opdrachten verleend worden binnen sociale huisvesting, hoe dat georganiseerd wordt, hoe de bestekken opgesteld worden, dat er stedenbouwkundig een antwoord wordt gegeven op de context, doelgroepenbeleid… Ze doen het wel allemaal hé. Er is interesse voor, er is openheid voor. Daar kunnen echt wel lessen geleerd worden. De toekomst ligt vooral in duurzaamheid. Dat is het allerbelangrijkste en daar zijn we nog lang niet, ook niet qua technische kennis.
Het probleem is gigantisch, maar we willen het niet zien want het is gemakkelijker om op onze stoel te blijven zitten. Zelfs als we niet op onze stoel blijven zitten en we gaan dynamisch vooruit dan zal het nog een zeer zware opdracht zijn. We zitten met een heel verouderd bouwpatrimonium en dat vernieuwen zal echt heel traag gaan.
Groene Silvertoptoren, 25/09/2020
Met dank aan Woonhaven & A33 architecten