Een zoetzure kijk op de ondergang
In gesprek met Kris Verdonck en Kristof van Baarle
In zijn nieuwste voorstelling speelt Kris Verdonck met de vraag waarover mensen het zouden hebben als de wereld rondom hen vergaat. Hoe gaan we om met het einde? En wat vertelt het ons over hoe we in de wereld staan vandaag? Een collage van tekstfragmenten en muziek, samen met een specifieke humor, schoonheid en taal, schept het gevoel dat alles voorbij is. Aardsdonker maar hilarisch, of zoetzuur zoals Verdonck en dramaturg Kristof van Baarle het liever noemen.
In zijn nieuwste voorstelling speelt Kris Verdonck met de vraag waarover mensen het zouden hebben als de wereld rondom hen vergaat. Hoe gaan we om met het einde? En wat vertelt het ons over hoe we in de wereld staan vandaag? Een collage van tekstfragmenten en muziek, samen met een specifieke humor, schoonheid en taal, schept het gevoel dat alles voorbij is. Aardsdonker maar hilarisch, of zoetzuur zoals Verdonck en dramaturg Kristof van Baarle het liever noemen.
Een zoetzure aanvaarding van het einde, dat is geen alledaagse visie. Van waar haalden jullie dit idee?
KRIS VERDONCK: In mijn werk speelt ‘het einde’ in welke vorm dan ook, steeds een rol. Sommige installaties of performances tonen het moment voor zo’n einde, anderen dat erna, en Conversations bevindt zich net in het moment van de overgang: van nog net, naar net niet meer. Wat hier precies eindigt, ligt niet honderd procent vast. Het kan de wereld zijn, een samenleving, de mens, een bepaald wereldbeeld… Al heeft de mens altijd wel haar aandeel in de oorzaak van dit eindpunt, een meteoor hoort niet in het rijtje thuis. We zijn met die vraag in het achterhoofd op een redelijk uniek document gestoten: de gesprekken, gevoerd door de “oeberiuten, de kliek rond de Russische schrijver Daniil Charms (1905-1942). Zij hielden als laatste kunstenaars, bijna letterlijk op de ruïnes van St Petersburg hun laatste “salons”. Dit waren arme salons, eigenlijk eerder gesprekken, met soms een stuk muziek. Een van hen heeft deze gesprekken genoteerd. Deze notulen hebben een paar oorlogen doorstaan en worden binnenkort in het Engels gepubliceerd.
KRISTOF VAN BAARLE: Wat deze gesprekken zo bijzonder maakt, zijn de condities waarin die gevoerd werden: vervolgd door het Sovjet-regime, straatarm, hongerig, na een eerste grote oorlog en revolutie, aan de vooravond van een tweede grote oorlog met de bezetting van Leningrad (1941-1943). Ondanks het risico op een gevangenisstraf voeren ze die gesprekken toch en schrijven ze op. De gesprekken bevatten een pijnlijke lichtheid, een ongelooflijk blijven zoeken naar inzicht. Het zijn pogingen om te begrijpen wat er gebeurt, ook al is het duidelijk dat het niet te begrijpen valt en dat het begrip hen niet zal redden.
K.V.: Deze gesprekken zijn eigenlijk hoopvol en héél grappig. De oeberiuten zagen zichzelf als personages uit de Apocalyps van Johannes, maar dan wel de Monty-Python-versie. Ze waren dermate ten dode opgeschreven dat ze zich eigenlijk al dood voelden.
Hoe hebben jullie de tekst vervolgens samengesteld?
K.V.: De gesprekken vormen de basis van de voorstelling. Het zijn letterlijk getuigenissen op de rand van de wereld. Alle sprekers zijn de kampen in gegaan of zijn van honger gestorven. We combineren de gesprekken met andere getuigenissen van aardbevingen, oorlogen, klimaatrampen of de situatie uit Aleppo. Aan bod komt het werk van W.G. Sebald en Curzio Malaparte, maar evengoed nieuwsberichten. Je hebt niet altijd mensen die op de ruïnes klaar staan om een grap te maken, maar er doen zich wel gelijkaardige situaties voor: tijdens een aardbeving in Italië enkele jaren geleden, is een oude vrouw bedolven geraakt onder het puin. Ze roept naar de redder dat hij zich moet haasten omdat ze heel hard naar het toilet moet. Die laatste trots om niet in haar broek te willen doen en de humor die daarbij vrijkomt, roepen een soort van hele diepe menselijkheid op.
KVB: We hebben een lange zoektocht gemaakt naar materiaal uit vergelijkbare situaties en naar gesprekken tussen mensen die dezelfde existentiële lading dekken. De moeilijke voorwaarde was dat het steeds die specifieke attitude ten opzichte van het einde moet dragen: een hoopvolle aanvaarding. Ook qua dynamiek is dat geen evidente voorwaarde: Heiner Müller zei eens dat het theater eigenlijk een plek is voor diegenen die naar de dood toe gaan en dat een dramatisch verloop daarom vervangen moet worden door een ‘het is allemaal al voorbij’. Weten dat er geen troost is, maar toch doorgaan.
Wat zijn voor jullie belangrijke eindes die jullie als referentiepunt nemen?
KV: Het gaat niet zozeer letterlijk over “het einde” maar over de menselijke conditie op zo een moment. Wat zijn onze laatste woorden? Na nu bijna een jaar op dit thema gewerkt te hebben, zijn de bevindingen niet alleen maar treurnis en donkerte. Het is vaak zo dat de stervende de familieleden probeert te troosten. En er zijn, hoe hard ook, nogal wat grappige momenten. Kharms is uniek, omdat hij deze conditie zo extreem verwoord: wanneer iemand in zijn teksten een been mist, is de kans groot dat het door kannibalisme komt – in tijden van grote hongersnood, worden waarden en normen relatiever. De man zonder been in kwestie vindt dit echter een detail.
We zijn als mens op een hele vreemde manier aangetrokken tot destructie. Hoe komt het toch dat er kijkfiles bestaan of dat een ramp als “mooi” wordt ervaren? Waarom gaan toeristen de instortende gletsjers bekijken? Wij zijn een héél vreemd specimen.
KVB: WOII is een belangrijk breukpunt geweest in de vorige eeuw: de fragiliteit van de mens is toen duidelijker geworden dan ooit. Het potentieel van een einde dat we zelf veroorzaken, of het gevoel dat we misschien al op een bepaalde manier na dat einde leven: dat zijn twee spoken die sindsdien alles overschaduwen. Voor mij is dat een belangrijk element dat vandaag nog steeds alles in een ander perspectief plaatst.
Ook bij het maken van een voorstelling?
KV: Dostojevski heeft ooit tegen de muur gestaan. Hij zou gefusilleerd worden. Iemand heeft hem op het nippertje gered. Daarna heeft hij gezworen het leven vanop dat moment zo intens mogelijk te beleven, ieder moment intens te beleven. Maar hij verklaarde later dat dat ook niet vol te houden was. En dat er ook hele gewone, saaie momenten ontstonden.
Conversations is voor mij een hele speciale voorstelling, het voelt aan als een centraal punt in mijn werk. Tijdens de voorstelling zullen de acteurs volledig ondergesneeuwd worden, maar wel blijven doorspelen. Ze gaat dus van een “theatervoorstelling” over naar “een installatie”. De acteurs verdwijnen letterlijk op het podium. De voorstelling moet eindigen in een sprekend landschap. De mens is verdwenen, onze spoken blijven over.
KVB: De ‘act’ van het maken van een grap, het voeren van een gesprek, het schrijven van een tekst of het componeren van muziek wordt in zulke ‘eindtijdelijke’ contexten wel al iets bijzonder op zich: nog de tijd nemen om iets kwalitatief te doen, iets proberen te ontleden met een vrije verbeelding.
Hoe kadert dit tot slot binnen de rest van jouw oeuvre, waarin machines en de relatie object-subject een belangrijke rol spelen?
KV: Ik denk dat Conversations eerst en vooral de tekstversie van Untitled (2014) gaat zijn, waarbij mensen wel nog dingen zeggen in plaats van louter nog handelingen uit te voeren. In Untitled gaat het personage zo gebukt onder een verstikkend economisch en commercieel systeem dat hij erdoor wordt uitgeschakeld. In Conversations is eenzelfde soort probleem aan de hand: ook hier zullen de personages langzamerhand verdwijnen. Het enige wat hen rest vòòr het zover is, zijn de gesprekken die ze voeren. Al is het niet duidelijk wanneer het dan precies zover zou zijn. Er is een filmpje uit Aleppo van een man die een barrelbom filmt en zegt “deze bom is het dan, vaarwel allemaal.” De wind grijpt de bom echter en voert die elders heen. Vervelend voor onze vriend, want hij heeft net officieel afscheid genomen en moet nu toch “tot morgen” zeggen. Dit doen Kharms en de oeberiuten ook. Ze zitten aan tafel en weten dat ze eraan zullen gaan. Elke tekst leest als hun laatste tekst, al zal Kharms zelf bijvoorbeeld pas zeven jaar later van de honger omkomen. Een soort moderne versie van Wachten op Godot van Beckett.
Het spannendste aan deze voorstelling vind ik de overgang van mensen op het podium naar een lege scène. Enkel de tekst zweeft nog rond, waardoor de voorstelling transformeert van acteurs op scène naar een hoorspel. Er zijn niet zoveel voorstellingen waar er op en over de dood wordt gesprongen. Meestal is het gedaan wanneer de held het loodje legt. We hebben ons als theatermakers in die zin in de problemen genesteld, want wat kan er nog gezegd worden wanneer er geen mensen meer zijn? Eigenlijk niets meer. In het theater bestaan technieken als de voice over om de afwezigen toch een stem te geven. Maar valt er überhaupt nog te zeggen als de wereld vergaan is?
Kris Verdonck en Kristof van Baarle in gesprek met Guy Gypens en Eva Decaesstecker (Kaaitheater)