buren is een werkwoord.
Een interview met buren, het collectief van Oshin Albrecht en Melissa Mabesoone. Artists in residence in het Kaaitheater.
Interview door Agnes Quackels en Eva Decaesstecker (Kaaitheater, 2023)
Foto's door Sepideh Farvardin
‘buren’ is een werkwoord uit het essay “Over denken, bouwen, wonen” van de Duitse filosoof Martin Heidegger. Het gaat over voortdurend de relatie aangaan met je omgeving. In dit interview zullen Oshin Albrecht en Melissa Mabesoone – die hun collectief naar dit werkwoord vernoemden – het vaak vertalen naar ‘nestelen’. Nog een geliefde bezigheid van hen is het ombuigen: van het herkenbare tot iets bevreemdend, van golfsticks tot speeltuigen.
Hoe is jullie samenwerking begonnen?
MM: We leerden elkaar kennen via een gemeenschappelijke vriend en werden vaak gevraagd voor dezelfde tentoonstellingen binnen de beeldende kunst. Hoe beter we elkaar en elkaars werk leerden kennen, hoe meer het idee groeide om samen iets te maken. Dus begonnen we samen aan te melden voor elk projectvoorstel dat we konden vinden.
OA: Begin 2013 konden we het podiumresidentieprogramma Les Laboréales volgen, wat onbewust de eerste stap in onze carrière als podiummakers was. Tot dan hadden we met onze eigen installaties en performances altijd in beeldende contexten gestaan. Met ons beeldend werk waren we ook wel al met scenografie beziggeweest. We maakten vooral werk in situ, waardoor de omgeving altijd al een rol speelde. Daar komt ook onze naam buren van. ‘Buren’ gaat over het constant in relatie staan met je omgeving. Over hoe je, als je ergens bent, je die plek mee vormt. Op die manier hebben we ook de black box benaderd.
MM: Vanaf dan zijn we inderdaad de ruimte op een andere manier gaan bevragen: wat betekent het om voor een groep mensen te spelen? Op welke manier bevindt het publiek zich in de ruimte? Hoe spreek je hen aan? Wat is de machtsverhouding tussen performers en publiek? Hoe kan je daarmee spelen? Voor ons is buren het steeds weer nestelen in die ruimte en daar iets mee doen. De performance die we binnen Les Laboréales hadden gemaakt, heette eerst buren. Later kozen we die naam voor ons collectief en noemden we de performance buren by buren.
Jullie werken multidisciplinair – veel projecten bestaan uit meerdere versies in verschillende media. Een voorstelling (SPARE TIME WORK, 2022) wordt een songbook (STW, your favourite station!, 2023), een publicatie wordt een performance (Blue Skies Forever, 2018) en een video (To give voice to, 2018). Is er een vast medium waarmee jullie beginnen en van waaruit andere vormen ontstaan? Zit er ook een hiërarchie in de media?
We vertrekken vaak vanuit een verzameling aan objecten en beelden. Sommige objecten zetten aan tot een bepaalde handeling, andere nodigen uit om iets over te schrijven of prikkelen het kijken. Het startmateriaal is vaak alledaags, en dat alledaagse nemen we niet vanzelfsprekend, maar net heel serieus. We gaan op zoek naar de poëzie en het politieke aspect ervan. Dat gebeurt bvb. ook met lyrics van bestaande songs, teksten op t-shirts of reclamebeelden, huis-tuin-en keukenspullen worden magische props. Ze toveren ons om tot Jean d’Arc of een poëzie schrijvende Playboy bunny.
Het meeste van ons werk wordt momenteel gecreëerd en gepresenteerd binnen de podiumkunsten. Maar tijdens het maakproces ontstaan telkens afgeleide ‘producten’ zoals prints, objecten, video’s en meer. Het is voor ons een spel met verschillende vormen van display, acteren en beelden maken. Als we bezig zijn met beelden voor een boek, informeert dat ons over hoe we verder kunnen gaan met het vormen van beelden op scène. Er is een constante wisselwerking. In die zin is er dus geen hiërarchie.
Hoe gaan jullie om met de scheiding tussen de beeldende scene en de podiumwereld?
MM: Voor onszelf geldt die scheiding niet, maar we merken inderdaad dat ze bestaat omdat de publieken en de professionals errond verschillend zijn. We hebben al lang het verlangen om die verschillende publieken te vermengen. Na onze periode op het HISK vonden we het bijvoorbeeld jammer dat velen met wie we daar over onze eerste echte black box voorstelling hebben gesproken, de uiteindelijke voorstelling niet gezien hebben.
OA: Terwijl een voorstelling evengoed een kunstwerk is als een tentoonstelling of een publicatie. Anderzijds proberen we met bepaalde samenwerkingen af en toe een publiek naar een andere discipline te leiden: door een beeldbijdrage in het tijdschrift nY of TIM Magazine bijvoorbeeld, of door het songbook van Spare Time Work te presenteren tijdens een avond in VROOM – een ruimte voor hedendaagse grafische kunst.
Veel van de scènes die jullie creëren in jullie werk, vertonen huiselijke kenmerken. Objecten zijn soms abstract, maar vaak ook heel dagdagelijks. Daarbinnen figureren jullie als vrouwelijke personages en bevragen jullie de situaties vanuit een feministische bril.
OA: Toen Melissa even in Amsterdam woonde, gingen veel van onze gesprekken plots over hoe we benaderd zijn geweest in de kunstschool en wat het betekent om een niet-mannelijke kunstenaar te zijn. We hadden het over onze relatie met curatoren, hoe zij met je omgaan en hoe je je daar constant tegenover moet verhouden. Dat het moeilijker was om als vrouw au sérieux genomen te worden. Het huis kwam ook in ons persoonlijk werk regelmatig terug. Het is een plek die veel over het ‘vrouwelijke’ zegt, ook over zorg . Reproductieve arbeid vindt voornamelijk in het huis plaats. De architectuur, de inrichting van het huis en de manier waarop je daarin kan en mag bewegen diende vaak als vertrekpunt.
Het beeld van de vrouw, zowel in de kunstgeschiedenis, reclame en geschiedenis an sich zat al een tijdje in ons werk verweven, maar is pas expliciet aan bod gekomen met Blue Skies Forever.
MM: Sinds we Blue Skies Forever konden maken, zijn we ons echt gaan richten op het effect van een podium. We kijken naar de specifieke machtsverhouding tussen de performers die bepalen wat er te zien is versus het publiek dat in de zaal zit om zich te ontspannen en bepaalde verwachtingen heeft. De voorstelling gaat heel erg over de blik, welk beeld je geeft aan de kijker, hoe een beeld geconstrueerd en gemanipuleerd wordt, en de manier waarop er gekeken wordt. De blik die in die voorstelling frontaal is, linken we aan de mannelijke blik. Bij het creëren merkten we een soort van zelfcensuur bij onszelf, wat daarna omsloeg naar een vorm van verzet. Een verzet door middel van transformaties. We spelen met representaties en vooroordelen, en transformeren door middel van stemgebruik, poses en kostuumwissels.
Wat zijn jullie belangrijkste inspiratiebronnen? Zijn er kunstenaars, plekken, boeken waar jullie steeds naar teruggrijpen?
OA: Jaren ‘50 musicals komen vaak terug, voornamelijk omwille van de scenografie: eindeloze ruimtes zonder hoeken of randen, waarin constant nieuwe werelden ontstaan op een hele vloeiende manier. Er zijn ook eindeloos veel schrijvers, muzikanten en videasten, die ons inspireren – van Lewis Caroll en Erika Beckman tot Meredith Monk – maar wat opvalt is de combinatie populaire of toegankelijke bronnen en meer intellectuele referenties.
MM: Iemand zei eens over buren by buren, ons eerste project, dat het een mix is van Tupperware, Jacques Tati en Chantal Akerman. En ik denk dat dat een goede beschrijving is. Godard komt ook vaak terug. Of Tik Tak voor volwassenen, wat ook een compliment is. Het speelse. Ik vind het op een manier wel emancipatorisch, dat spelen dat we laten zien. We gebruiken humor en blijven tegelijk scherp en kritisch.
OA: Musicals zijn ook heel toegankelijk en tegelijk uncanny. Er wordt een wereld getoond die de norm representeert en tegelijk ook niet helemaal klopt.
Iemand benoemde dat als het installeren van herkenbaarheid en die herkenbaarheid dan ombuigen. Met dat ombuigen zijn wij ook bezig, soms letterlijk! We hebben bijvoorbeeld een reeks golfsticks gemaakt die we letterlijk hebben omgebogen waardoor het speeltuigen of marteltuigen werden. Het idee dat je een heel rigide object of betekenisstructuur kan vervormen, speelt altijd in onze verbeelding. Hoe onmogelijk ook, we proberen er altijd manieren voor te vinden.
Momenteel werken jullie aan een nieuwe voorstelling, shoe farm, die in februari 2024 in première gaat. Waar gaat die over?
OA: shoe farm vertrekt vanuit onze persoonlijke achtergronden. Ik ben opgegroeid in een schoenenwinkel en Melissa op de boerderij. Samengebracht wordt dat shoe farm. Mijn vader noemde zichzelf op een ironische manier een ‘schoenboer’. We interesseren ons in de arbeid die verricht wordt op die twee plaatsen. Hoe dat onze manier van denken over werken en geld heeft beïnvloed. De voorstelling bouwt verder op de vorige voorstelling, SPARE TIME WORK, waarin we keken naar de spanning tussen werk en vrije tijd. We hebben al een eerste stap gezet in de ontwikkeling van de verschillende fases van shoe farm met de performance 7 Means Dinner for a Breadwinner. Dat is een tafereel dat zich ontvouwt – een beetje zoals een 17e eeuwse genreschilderij, waarin je een (soms pijnlijk) romantisch beeld krijgt van de boerenarbeid op het veld. Dat beeld buigen we dan om in allerlei richtingen.
MM: Die samensmelting van de achtergronden is er op een manier altijd al geweest in ons collectieve werk. 7 Means Dinner vertrok vanuit een heel specifiek gegeven: op etenstijd riepen mijn zus of ik onze vader met een koebel van aan de bijkeuken tot ver in de schuur. “Papaaa! Komen eeeten!”. Voor de voorstelling hebben we allemaal koebellen verzameld en gelinkt aan een techniek van kulning, waarbij vrouwen dieren van het land roepen in Scandinavië. Het gegeven van de bel is natuurlijk ook iets dat in Oshins achtergrond heel aanwezig was, bij het naar binnen of buiten gaan. In de Shoe-department heb je de interactie met de klanten, iets wat we ook willen meenemen in de voorstelling. Met die al dan niet voor de hand liggende linken willen we spelen.
OA: En er borrelt ook de zin om twee andere performers mee uit te nodigen op scène, om onze eigen personages te ontdubbelen. Dat betekent een grote stap in onze praktijk. We werken voornamelijk met z’n tweeën met ondersteuning op vlak van muziek, choreografie of stemcoaching. Het wordt nu een uitdaging om onze taal, onze manier van werken, van bewegen, omgaan met materiaal te vertalen naar twee andere performers.